H1 umgebung Flashcards
(110 cards)
1
Q
De berg
A
Der Berg - die Berge
2
Q
Het bos
A
Der Wald - die Wälder
3
Q
De lucht
A
Der Himmel
4
Q
Het meer
A
Der See
5
Q
De mist
A
Der Nebel
6
Q
De plaats
A
Der Ort - die Orte
7
Q
De regen
A
Der Regen
8
Q
De rivier
A
Der Fluss - die Flüsse
9
Q
De sneeuw
A
Der Schnee
10
Q
Het verkeer
A
Der Verkehr
11
Q
De wind
A
Der Wind
12
Q
Het eiland
A
Die Insel
13
Q
De natuur
A
Die Natur
14
Q
De omgeving
A
Die Umgebung
15
Q
De streek
A
Die Gegend
16
Q
De wolk
A
Die Wolke
17
Q
De zon
A
Die Sonne
18
Q
Het dal
A
Das Tal - die Taler
19
Q
Het dorp
A
Das Dorf - die Dörfer
20
Q
De ijzel
A
Das Glatteis
21
Q
Het onweer
A
Das Gewitter
22
Q
Het weer
A
Das Wetter
23
Q
De zee
A
Das Meer
24
Q
In januari
A
Im Januar
25
In februari
Im Februar
26
In maart
Im März
27
In april
Im April
28
In mei
Im Mai
29
In juni
Im Juni
30
In juli
Im Juli
31
In augustus
Im August
32
In september
Im September
33
In oktober
Im Oktober
34
In november
Im November
35
In december
Im Dezember
36
Op het platteland
Auf dem Land
37
In de herfst
Im Herbst
38
In de lente
Im Frühling
39
In de winter
Im Winter
40
In de zomer
Im Sommer
41
In het noorden
Im Norden
42
In het oosten
Im Osten
43
In het westen
Im Westen
44
In het zuiden
Im Süden
45
Het hagelt
Es hagelt
46
Het regent
Es regnet
47
Het vriest
Es friert
48
Het sneeuwt
Es schneit
49
Het waait
Es ist windig
50
De zon schijnt
Die Sonne scheint
51
Er is, er zijn
Es gibt
52
Kamperen
Zelten
53
Wandelen
Wandern
54
Barbecueën
Grillen
55
Druk, hectisch
Hektisch
56
Glad
Glatt
57
Koud
Kalt - kälter
58
Meer
Mehr
59
Meestal
Meistens
60
Minder
Weniger
61
Rustig
Ruhig
62
Stijl
Steil
63
Vlak
Flach
64
Warm
Warm - wärmer
65
Het strand
Der Strand
66
De stad
Die Stadt - die Städte
67
Het land
Das Land - die Länder
68
Blijven
Bleiben - geblieben
69
Voetballen
Fussball spielen
70
Zien
Sehen - gesehen
71
's avonds
Abends
72
's middags
Nachmittags
73
Vanmorgen
Heute Morgen
74
Altijd
Immer
75
Vaak
Oft
76
Goed - beter
Gut - besser
77
Heet
Heiss
78
Saai
Langweilig
79
De klimaatverandering
Der Klimawandel
80
Het effect
Die Auswirkung
81
Benieuwd zijn naar
Gespannt sein auf
82
Heel
Ganz
83
Letten op
Achten auf
84
Per se
Unbedingt
85
De voeding
Die Nahrung
86
Onbestendig
Wechselhaft
87
Momenteel
Derzeit
88
Echter
Jedoch
89
Nauwelijks
Kaum
90
Buitengewoon
Aussergewöhnlich
91
Het bedrijfsleven
Die Wirtschaft
92
Voorspellen
Vorhersagen
93
Gewoon
Einfach
94
De buurman
Der Nachbar
95
Gek
Verrückt
96
Desondanks 2
Trotzdem
97
Desondanks
Dennoch
98
Ergens heen
Irgendwohin
99
Het openbaar vervoer
Der öffentliche Verkehr
100
Buiten
Draussen
101
Bovendien
Ausserdem
102
Aanraden
Empfehlen
103
Huren
Mieten
104
In de buurt van
In de Nähe von
105
Indrukwekkend
Beeindruckend
106
Alleen
Nur
107
Durven
Sich trauen
108
De belevenis
Das Erlebnis
109
Het verblijf
Der Aufenthalt
110
Ophouden, stoppen
Aufhören
