H13 Flashcards
(36 cards)
Attributie
Een bewering over de oorzaak van iemands gedrag
Person bias
De neiging van een individu om de acties van iemand anders toe te schrijven aan zijn karakter of persoonlijkheid, terwijl het gedrag eigenlijk is toe te schrijven aan een externe factor/situatie waar de persoon geen controle over heeft.
Fundamental attribution error
Andere naam voor persons bias (Lee Ross, mid 70’s)
Attractiveness bias
De neiging om fysiek aantrekkelijke mensen te zien als intelligenter, socialer, bekwamer en moreler dan minder aantrekkelijke mensen.
Self-concept
Hoe iemand zichzelf definieert
Pygmalion effects
De verwachting die we van iemand hebben, kan het gedrag en zelfconcept van iemand beïnvloeden
Self-esteem/zelfvertrouwen
Het gevoel van goedkeuring, acceptatie en leuk vinden van jezelf
Sociometer theorie
De sociometer theorie stelt dat zelfwaardering een maatstaf is voor de mate waarin mensen gewaardeerd en sociaal geaccepteerd worden door andere mensen.
Self-serving attributional bias
De neiging om onze successen aan onszelf toe te wijzen en ons falen aan externe omstandigheden.
Attitude
Een bepaalde overtuiging over de wereld en onze relatie daarmee. Attitudes zijn actiegericht en bepalen onze houding naar de wereld.
Expliciete attitudes
Attitudes waar we ons bewust van zijn en die we verbaal kunnen uitdrukken.
Impliciete attitudes
Attitudes waarvan we ons niet bewust zijn en ze dus ook niet kunnen uitdrukken.
Big fish in small pond effect
Ons oordeel en gevoel over onszelf zijn afhankelijk van de referentiegroep waarmee we onszelf vergelijken
Cognitieve dissonantie theorie
Mensen hebben de neiging om het ongemak van dissonantie te verminderen door het zoeken naar consistentie tussen ideeën, overtuigingen en meningen.
Insufficient-Justification effect
Het effect waarbij de attitude verandert nadat men een actie heeft uitgevoerd die tegengesteld is aan een eerdere attitude
2 voorwaarden voor het insufficient-justification effect
- Er moet geen beloning hangen aan de (tegenstrijdige) actie
- De actie moet vanuit vrije keuze en dus niet onder dwang worden uitgevoerd
3 vormen stereotypes
- Public (expliciet): wat we tegen anderen zeggen over een groep
- Private (expliciet): wat we wel vinden maar niet tegen anderen zeggen
- Impliciet: associaties die ons oordeel vormen over mensen, waar we ons niet bewust van zijn
Social facilitation
Als door de aanwezigheid van een publiek de prestaties van een persoon verbeteren (vaak simpele, goed geleerde taken)
Social interference/social inhibition
Als door de aanwezigheid van een publiek de prestaties van een persoon achteruit gaan (vaak complexe taken)
Stereotype threat
De bedreiging die een persoon voelt tijdens het maken van een test, als die wordt herinnerd aan de stereotyperende overtuiging dat er wordt verwacht dat de groep waar die bij hoort het niet goed gaat doen op de test.
impression management
De manieren waarop mensen bewust en onbewust hun gedrag aanpassen om de impressie die anderen van hun hebben te beïnvloeden
informational influence
Wanneer sociale invloed aanwijzingen geeft over objectieve dingen of situaties. (Als iedereen voor A kiest, en B laat liggen, dan ‘zullen ze wel iets weten wat ik niet weet’, dus kies ik ook A)
Normative influence
Sociale invloed die wordt uitgeoefend omdat een persoon bij een bepaalde groep wilt horen of goedkeuring wilt van een groep.
Het passieve bijstander effect
Hoe meer mensen aanwezig zijn bij een ongeval, hoe kleiner de kans dat iemand gaat helpen. (Het gevoel van verantwoordelijkheid is veel lager dan wanneer iemand de enige getuige is)