H14

Question 1

Criteria 1-4

Answer 1

controleverlies

Question 2

criteria 5-7

Answer 2

sociale beperkingen als gevolg van het verslavingsgedrag

Question 3

criteria 8-9

Answer 3

risicovol gebruik

Question 4

criteria 10-11

Answer 4

farmacologische criteria (tolerantie en onttrekkingssymptomen)

Question 5

criteria 10-11

Answer 5

farmacologische criteria (tolerantie en onttrekkingssymptomen)

Question 6

stoornissen in het gebruik van een middel

Answer 6

gaat het om een vorm van verslaving aan een middel (met ernstscore)

Question 7

stoornissen door een middel teweeggebracht

Answer 7

(1) intoxicatie door een middel, (2) onttrekkingssyndroom en (3) andere stoornissen ten gevolg van het middel, waarbij het vaak gaat om comorbiditeit als gevolg van verslaving

Question 8

van onttrekking is sprake als

Answer 8

iemand na een periode van veelvuldig gebruik van een middel het gebruik staakt of vermindert

Question 9

bij kalmerende middelen

Answer 9

ontstaan er veelal depressieve gevoelens door overmatig gebruik en angst bij onttrekking

Question 10

de ernst en de aard van de onttrekkingsverschijnselen worden verder beïnvloed door de

Answer 10

duur van het gebruik, de gebruikte hoeveelheden en de eventuele aanwezigheid van somatische aandoeningen

Question 11

halfwaardetijd

Answer 11

de tijd die nodig is om de bloedspiegel van het middel te halveren

Question 12

verdovende, bewustzijnnsverlagende middelen

Answer 12

alcohol, opioïden en hypnotica

Question 13

opioïden

Answer 13

morfine, heroïne, codeïne en methadon

Question 14

intacte realiteitstoetsing

Answer 14

iemand weet dat de hallucinaties door het gebruik van het middel zijn ontstaan en niet de werkelijkheid weergeven

Question 15

stimulerende middelen

Answer 15

amfetaminen en cocaïne

Question 16

tolerantie

Answer 16

als er behoefte is aan een duidelijk toegenomen hoeveelheid van het middel dat misbruik wordt om een intoxicatie of het gewenste effect te bereiken of als er sprak is van een duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik van dezelfde hoeveelheid van het middel dat misbruikt wordt

Question 17

cocaïnedysforie

Answer 17

sombere stemming, angst, achterdocht, concentratiestoornissen, moeheid en huilbuien

Question 18

bewustzijnsveranderende middelen

Answer 18

cannabis, fencyclidinen, hallucinogenen en inhalantia

Question 19

negatieve tolerantie

Answer 19

bij herhaald gebruik is een lagere dosis voldoende om de gewenste effecten te bereiken

Question 20

synethesie

Answer 20

een vermenging van zintuiglijke ervaringen

Question 21

vluchtige stoffen

Answer 21

benzine, lijm, drijfgassen in spuitbussen en vluchtige narcotica (lachgas, ether en choloroform)

Question 22

contingency management

Answer 22

een steeds hogere beloning voor eens choon plasje

Question 23

Community Reinforcement Approach (RCA)

Answer 23

een gerelateerde benadering waarbij gestimuleerd wordt dat de omgeving van de verslaafde alternatief gedrag beloont

Question 24

het sensitatiemodel van Robinson en Berridge

Answer 24

verslaving is het gevolg van steeds gevoeliger worden voor belonende stimuli en voor de motivatie beloning te bemachtigen, bijvoorbeeld het plezierige effect van drugs

Question 25

spanningsreductiehypothese

Answer 25

alcoholisten drinken vanwege het belonende effect van een spanningsreductie die wordt veroorzaakt door de dempende werking van alcohol

Question 26

preceived self-efficacy

Answer 26

waargenomen eigen competentie, of het vertrouwen dat iemand heeft om succesvol te handelen in een potentieel stressvolle situatie

Question 27

Marlatt

Answer 27

redeneert dat het directe stimulerende effect de basis vormt voor de positieve verwachtingen en motiveert tot drinken: een borrel na een vermoeide dag pept op en kan de uitputting tijdelijk tenietdoen

Question 28

stroop-taak

Answer 28

verschijnen op een computerscherm woorden in diverse kleuren en moet de proefpersoon de kleur van elk woord benoemen

Question 29

dot-probe taak

Answer 29

verschijnen er tegelijkertijd twee stimuli aan verschillende kanten op het scherm, waarvan de een middelgerelateerd is en de ander niet

Question 30

toenaderingsneiging

Answer 30

een actietendens in termen van de emotietheorie

Question 31

motivatiegerichte gespreksvoering

Answer 31

een empathische, cliëntgerichte maar wel directieve manier op de ambivalentie van een cliënt rondom verandering te exploreren en te beïnvloeden

Question 32

vier principes MGV

Answer 32

empathisch uitdrukken, versterken van zelfeffectiviteit, gebruikmaken van weerstand en ambivalentie versterken

Question 33

CGT bestaat uit

Answer 33

in kaart brengen van de functie van gebruik, het leren herkennen van risicosituaties, omgaan met hunkering, zelfcontroletraining en sociale vaardigheidstraining

Question 34

blended-care behandelingen

Answer 34

worden face-to-facecontacten met een therapeut gecombineerd met online interventies