H17 Flashcards

(51 cards)

1
Q

DNA

A

DNA is een dubbelstrengs, spiraalvormig molecuul. Het bevat de genetische informatie voor het maken van eiwitten. Die eiwitten spelen een rol bij het tot stand komen van erfelijke eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Basenparen

A

vaste combinaties van twee basen (A-T en C-G) die beide DNA-strengen bij elkaar houden via waterstofbruggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

5’einde

A

het uiteinde van de DNA- streng aan de kant met de vrije fosfaatgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nucleosoom

A

het geheel van acht histonen met het daarom gewikkelde DNA, bijeengehouden door het histon H1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

MtDNA

A

cirkelvormig DNA in de mitochondriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Histonen

A

eiwit in de chromatinedraad dat DNA verstevigt en beschermt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nucleotide

A

bouwsteen van DNA en
RNA, bestaat uit een fosfaatgroep, een suikermolecuul (deoxyribose/ ribose) en een stikstofbase (A, C, G of T/U)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3’einde

A

het uiteinde van de DNA- streng aan de kant met de vrije OH-groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rRNA

A

RNA als bouwsteen van de ribosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tRNA

A

(transport-RNA) transporteert het aminozuur naar een ribosoom; speelt door zijn anticodon een rol bij de vertaling van de mRNA-code naar een aminozuurvolgorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Niet coderende DNA

A

grootste deel van het DNA, codeert niet voor eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Coderende DNA

A

deel van het DNA dat codeert voor eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Repetitief DNA

A

deel van het DNA dat bestaat uit een aantal herhalingen (repeats) van series nucleotiden. Het varieert van twee tot enkele duizenden nucleotiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

STR’s

A

Korte repeats van twee tot tien nucleotiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

DNA-replicatie

A

Verdubbeling van het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

DNA polymerase

A

enzym dat een nieuwe streng DNA vormt door complementaire DNA-nucleotiden aan elkaar en aan de originele streng te koppelen; de nieuwe streng groeit in de 5’→3’ richting;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Primase

A

Enzym dat een RNA-primer hecht aan beide DNA strengen bij het startpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Leidende streng

A

de DNA-streng die bij de replicatie van het DNA continu van het startpunt van replicatie af groeit in de 5’→3’ richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

RNA polymerase

A

enzym dat koppelt aan de matrijsstreng van een DNA-molecuul, deze afleest in de 3’→5’ richting, waarbij het RNA-nucleotiden aan elkaar kop- pelt in de 5’→3’ richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

PCR methode

A

methode om in een apparaat in stappen minimale hoeveelheden DNA kunstmatig snel te vermenigvuldigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Helicase

A

Enzym dat een dubbelstrengs dna open knipt, die knipt de waterstofbruggen door.

22
Q

Primer

A

Een primer is een kort stukje DNA of RNA dat gebruikt wordt als startpunt van de synthese van DNA.

23
Q

Intron

A

deel van het pre-mRNA bij eukaryoten dat niet codeert voor een eiwit

24
Q

Transcriptie

A

het overschrijven van een gedeelte van de matrijsstreng van DNA naar mRNA

25
Promotor
een stukje DNA dat de gen expressie regelt en het start- punt is voor de transcriptie
26
Pre-mRNA
het RNA-molecuul zoals RNA-polymerase het maakt; het ondergaat daarna nog verschillende bewerkingen: toevoegen van een staart aan de 3’ kant (poly - adenylering) en een ‘cap’ aan de 5’ kant en splicing die de introns verwijdert
27
TATA box
de volgorde 3’ TATAAA 5’ op de matrijsstreng aan het begin van de promotor, koppelplaats van het RNA-polymerase en startpunt van de transcriptie
28
Matrijsstreng
(template) streng tegenover de coderende streng; het RNA-polymerase leest deze streng af bij de transcriptie en ‘kopieert’ hierdoor de sequentie van de coderende streng
29
Anticodon
triplet op het tRNA-molecuul, complementair aan een codon van het mRNA
30
Ozaki fragment
een kort DNA-fragment (van de volgende streng) met een RNA-primer; groeit tijdens de replicatie vanaf de RNA-primer achterwaarts in de richting van het startpunt van de replicatie; een speciaal type DNA-polymerase vervangt de RNA-nucleotiden van de primer van het vorige fragment door DNA-nucleotiden; het enzym ligase plakt het Okazaki-fragment vast aan het al gevormde deel van de volgende streng
31
Sequencen
het bepalen van de nucleotidevolgorde van een DNA-fragment
32
Puntmutatie
een verandering in het DNA van slechts één nucleotide
33
Chromosoommutatie
een mutatie van een heel chromosoom of een deel daarvan
34
Insertie
een verandering in het DNA waarbij één of meerdere nucleotiden ingevoegd zijn
35
Genoom
Het totale dna van een persoon
36
Tumorsuppressorgenen
gen dat codeert voor een eiwit dat de celdeling remt of apoptose stimuleert
37
Duplicatie
een mutatie waarbij een deel van het chromosoom verdubbeld is
38
Restrictie enzym
enzym, afkomstig van bacteriën, dat beide DNA-strengen op een specifieke manier en plaats knipt; onderzoekers gebruiken restrictie-enzymen bij genetische modifactie en gen- therapie
39
UTR
Deel dat niet coderend is op het uiteinde van een pre MRNA
40
Volgende streng
de DNA-streng die bij de replicatie van het DNA groeit in Okazaki-fragmenten (achterwaarts ten opzichte van de leidende streng, naar het start- punt van replicatie toe)
41
Structuurgen
gen dat de code bevat voor het maken van een eiwit
42
Transcriptiefactoren
eiwit dat bij eukaryoten de transcriptie controleert
43
Mutageen
een factor die mutaties bevordert
44
Proto oncogenen
gen dat codeert voor eiwitten die de celdeling stimuleren; kan door een mutatie veranderen in een oncogen, wat leidt tot tumorvorming
45
Splicing
proces dat bij eukaryoten introns uit het pre-mRNA verwijdert
46
semi-conservatieve replicatie
na de replicatie bestaan beide DNA- moleculen uit een originele en een nieuw gevormde streng
47
denaturatie
verlies van de ruimte- lijke structuur van eiwitmoleculen
48
RNA-interferentie
proces waarbij stukjes RNAi (interferentie RNA) koppelen aan een RNA-keten, wat translatie onmogelijk maakt
49
inversie
een mutatie waarbij een deel van het chromosoom omgekeerd is
50
repressoreiwit
eiwit dat bindt aan de silencer van een gen en daarmee de transcriptie blokkeert
51
translocatie
een mutatie waarbij een deel van een chromosoom vastzit aan een ander chromosoom