H2 Flashcards
(121 cards)
1
Q
Hola, ¿qué tal?
A
Hallo, hoe gaat het?
2
Q
¿Cómo está usted?
A
hoe gaat het met u?
3
Q
¿Cómo estás?
A
hoe gaat het met je
4
Q
Buenos días
A
goedemorgen
5
Q
Buenas tardes
A
goedenmiddag
6
Q
Buenas noches
A
goedenavond
7
Q
Encantada/o
A
aangenaam
8
Q
mucho gusto
A
aangenaam
9
Q
igualmente
A
insgelijks
10
Q
te/le presento a
A
ik stel je/u voor aan
11
Q
¡Adios!
A
Dag/tot ziens
12
Q
hasta luego
A
tot ziens/tot straks
13
Q
hasta mańana
A
tot morgen
14
Q
Bienvendo(s)/a(s)
A
Welkom
15
Q
¡Adelante!
A
Komt u verder!
16
Q
Por aquí, por favor
A
hierlangs, alstublieft
17
Q
trabajo
A
ik werk
18
Q
trabajar
A
werken
19
Q
la empressa
A
het bedrijf
20
Q
vivo
A
ik woon
21
Q
vivir
A
leven, wonen
22
Q
mi mujer
A
mijn vrouw
23
Q
peruana/o
A
Peruaans
24
Q
la compańia de holandesa
A
Het Nederlandse bedrijf
25
¿Dónde trabajas?
waar werk je?
26
¿Dónde trabaja usted?
waar werkt u?
27
¿Sois compañeros de trabajo?
Zijn jullie collega's?
28
¿Es usted el director?
Bent u de directeur?
29
Te. presento a
ik stel je voor aan
30
os presento a
ik stel jullie voor aan
31
Mira, este/esta es
Dit is
32
el nombre
de (voor)naam
33
el apellido
de achternaam
34
un hijo
een zoon
35
una hija
een dochter
36
estoy casado/a
ik ben getrouwd
37
tener hijos
kinderen hebben
38
tengo un hijo
ik heb een zoon
39
viver en
wonen in
40
tabajar en
werken in
41
me llamo
ik heet
42
mi nombre es
mijn naam is
43
¿Cuál es tu/su nombre?
wat is je/uw naam?
44
¿Cómo te llamas/se llama?
hoe heet je/u?
45
¿Y su apellido es?
en uw achternaam is?
46
Mi epellido es
Mijn achternaam is
47
soy
ik ben
48
¿Dónde vives?
waar woon je?
49
Vivo en Madrid
Ik woon in Madrid
50
¿Cuántos años tienes?
Hoe oud ben je?
51
Tengo treinta años
ik ben dertig jaar
52
¿De dónde eres?
waar kom je vandaan?
53
Soy de Holanda
ik kom uit Nederland
54
soy Holandés/Holandesa
ik ben Nederlander/Nederlandse
55
trabajo en esta oficina
ik werk op dit kantoor
56
hasta luego Marta, mucho gusto en de conocerte
Tot ziens Martha, leuk je te leren kennen
57
Qué gusto saludarte hoy
het was leuk je vandaag te ontmoeten
58
hasta la próxima
tot de volgende keer
59
hasta pronto
tot gauw
60
Veintiuno
eenentwintig
61
veintidós
tweeëntwintig
62
veintitrés
drieëntwintig
63
veinticuatro
vierentwintig
64
veinticino
vijfentwintig
65
veintiséis
zesentwintig
66
veintisiete
zevenentwintig
67
veintiocho
achtentwintig
68
ventinueve
negenentwintig
69
treinta
dertig
70
treinta y uno
eenendertig
71
treinta y dos
tweeëndertig
72
cuarenta
veertig
73
cincuenta
vijftig
74
sesenta
zestig
75
setenta
zeventig
76
ochenta
tachtig
77
noventa
negentig
78
cien
honderd
79
¿Cómo se escribe?
Hoe schrijf je dat?
80
¿Qué significa ?
Wat betekent dat?
81
¿Cómo se pronuncia?
hoe spreek je dat uit?
82
¿Cómo se dice?
hoe zeg je dat?
83
¿Cómo se deletrea?
hoe spel je dat?
84
No entiendo
ik begrijp het niet
85
no comprendo
ik begrijp het niet
86
¿Cómo?
Wat zeg je/wat zegt u?
87
Creo qui...
ik denk dat...
88
aquí
hier
89
ahí
iets verder weg
90
allí
daar
91
¿de dónde usted?
waar komt u vandaan?
92
¿De dónde eres?
waar kom je vandaan?
93
Soy de
ik kom uit
94
¿Qué haces?
wat doe je?
95
¿Qué hace?
wat doet u?
96
soy
ik ben
97
el campesino/la campesina
de boer
98
el cocinero/la cocinera
de kok
99
el/laperiodista
de journalist(e)
100
el camarero/la camrerea
de ober/serveerster
101
el/la estudiante
de student(e)
102
el secretatio/la seretaria
de secretaresse
103
el/la taxista
de taxichauffeur
104
el traductor/la traductora
de vertaler/vertaalster
105
el/la intérprete
de tolk
106
el diseñador/la diseñadora
de ontwerp(st)er
107
el/la agente
de agent(e)
108
el actor/la actriz
de acteur/actrice
109
el/la comerciante
de verkoper/verkoopster
110
el ingeniero/la ingiera
de inegnieur
111
el enfermero/la enfermera
de verpleegkundige (m/v)
112
el/la deportist
de sporter (m/v)
113
el/la dentista
de tandarts (m/v)
114
Profesión
beroep
115
domicillo
woonplaats
116
dirección
adres
117
código postal
de postcode
118
País
land
119
pasaporte n*
paspoortnummer
120
lugar de emisión
plaats van uitgifte
121
fecha de emisión
datum van uitgifte
