H2 Flashcards
(20 cards)
Maatschappelijk vraagstuk:
Meerdere groepen met verschillende belangen; samenhangt met maatschappelijke veranderingen; verschil van mening over oorzaken en aanpak; vraagt om gemeenschappelijke oplossing, vaak door de overheid.
Actoren:
Groepen (mensen) en instanties die invloed proberen uit te oefenen op de oplossing van een maatschappelijk vraagstuk.
Macht:
Het vermogen om het gedrag van andere mensen te beïnvloeden.
Waarden:
Idealen, principes of doelen binnen een samenleving of groep over wat goed en juist is en daarom moet worden nagestreefd.
Norm:
Een concrete gedragsregel.
Belang:
Iets wat belangrijk wordt gevonden omdat het een voordeel oplevert.
Frame:
De zienswijze van een actor op het betreffende maatschappelijke vraagstuk.
Rechtsstaat:
Staat waarin machten gescheiden zijn, het legaliteitsbeginsel geldt, onafhankelijke rechtspraak bestaat en grondrechten burgers beschermen tegen willekeurig overheidsoptreden.
Communicatieproces:
Er is sprake van een zender die via een medium een boodschap naar een ontvanger stuurt; ruis kan optreden in feedback of het medium.
Journalistieke normen:
Bronvermelding, hoor en wederhoor, scheiden van feiten en meningen, en het streven naar objectiviteit.
Objectiviteit:
Argumenten die feitelijk zijn.
Subjectiviteit:
Argumenten die een mening, vermoeden of waardeoordeel bevatten.
Referentiekader:
Alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten; de bril waarmee je de wereld bekijkt.
Selectieve perceptie:
Nieuwe informatie aanpassen (bewust of onbewust) aan je eigen referentiekader.
Ideologie:
Postmaterialisme: Focus op duurzaamheid, diversiteit boven economische groei.
Kosmopolitisme: Internationalisme; open grenzen, samenwerking.
Nationalisme: Bescherming natiestaat; focus op eigen land.
Extreem links: Geweld/dreiging voor linkse ideeën (bv. communisme).
Extreem rechts: Geweld/dreiging voor rechtse ideeën (bv. fascisme).
Sociaaldemocratie: Gelijkwaardigheid; sturende rol overheid.
Liberalisme: Vrijheid individu; kleine rol overheid.
Christendemocratie: Christelijke waarden; samenwerking in gemeenschappen.
Marktwerking: Vrije economie; vraag en aanbod bepalen prijs.
Populisme: “Stem van het volk”; tegen gevestigde macht.
Samenhangend geheel van beginselen; ideeën over macht, economie en vrijheid.
Links:
Grote rol overheid; bestrijding ongelijkheid.
Rechts:
Kleine rol overheid; focus op eigen verantwoordelijkheid
Progressief:
Meer persoonlijke vrijheden; ethische kwesties
Conservatief:
Minder persoonlijke vrijheden; tradities, geloof bepalend