H2 NL -> Duits Flashcards
(53 cards)
1
Q
De broer
A
Der bruder
2
Q
De halfbroer
A
Der halbbruder
3
Q
De jongen
A
Der junge
4
Q
De man
A
Der mann
5
Q
De neef
A
Der cousin
6
Q
De oom
A
Der onkel
7
Q
De opa
A
Der opa
8
Q
De stiefvader
A
Der stiefvater
9
Q
De vader
A
Der vater
10
Q
De vriend
A
Der freund
11
Q
Het gezin
A
Die familie
12
Q
De halfzus
A
Die halbschwester
13
Q
De moeder
A
Die mutter
14
Q
De nicht
A
Die cousine
15
Q
De oma
A
Die oma
16
Q
De stiefmoeder
A
Die stiefmutter
17
Q
De tante
A
Die tante
18
Q
De vriendin
A
Die freundin
19
Q
De vrouw
A
Die frau
20
Q
De zus
A
Die schwester
21
Q
Het kind
A
Das kind
22
Q
Het meisje
A
Das mädchen
23
Q
De broers en zussen
A
Die geschwister
24
Q
De grootouders
A
Die groseltern
25
De ouders
Die eltern
26
Doen
Machen
27
Hebben
Haben
28
Voorstellen
Vorstellen
29
Aardig
Nett
30
Groot
Gros
31
Jong
Jung
32
Klein
Klein
33
Mooi
Schön
34
Knap
Hübsch
35
Vriendelijk
Freundlich
36
Heel erg
Sehr
37
Niet
Nicht
38
Twintig
Zwanzig
39
Eenentwintig
Einundzwanzig
40
Dertig
Drei3ig
41
Veertig
Vierzig
42
Vijftig
Fünfzig
43
Zestig
Sechzig
44
Zeventig
Siebzig
45
Tachtig
Achtzig
46
Negentig
Neunzig
47
Honderd
Hundert
48
Duizend
Tausend
49
Miljoen
Eine million
50
Heten
Hei3en
51
Komen
Kommen
52
Wonen
Wohnen
53
Zijn
Sein
