H2 Vocab B N-D Flashcards
(51 cards)
1
Q
de broer
A
- der Bruder
- die Brüder
2
Q
de halfbroer
A
- der Halbbruder
3
Q
de jongen
A
- der Junge
- die Jungen
4
Q
de man
A
- der Man
- die Männer
5
Q
de neef
A
- der Cousin
- die Cousins
6
Q
de oom
A
- de Onkel
- die Onkel
7
Q
de opa
A
- der Opa
- die Opas
8
Q
de stiefvader
A
- der Stiefvater
9
Q
de vader
A
- der Vater
- die Väter
10
Q
de vriend
A
- der Freund
- die Freunde
11
Q
de zoon
A
- der Sohn
- die Söhne
12
Q
de dochter
A
- die Tochter
- die Töchter
13
Q
het gezin
A
- die Familie
- die Familien
14
Q
de halfzus
A
- die Halbschwester
15
Q
de moeder
A
- die Mutter
- die Mütter
16
Q
de nicht
A
- die Cousine
- die Cousinen
17
Q
de oma
A
- die Oma
- die Omas
18
Q
de stiefmoeder
A
- die Stiefmutter
19
Q
de tante
A
- die Tante
- die Tanten
20
Q
de vriendin
A
- die Freundin
- die Freundinnen
21
Q
de vrouw
A
- die Frau
- die Frauen
22
Q
de zus
A
- die Schwester
- die Schwestern
23
Q
het kind
A
- das Kind
- die Kinder
24
Q
het meisje
A
- das Mädchen
- die Mädchen
25
de broers en zussen
- die Geschwister
26
de grootouders
- die Großeltern
27
de ouders
- de Eltern
28
bezoeken
besuchen
29
doen, maken
machen
30
hebben
haben
31
erg houden van
lieben
32
voorstellen
vorstellen
33
aardig
nett
34
eerlijk
ehrlich
35
gescheiden
geschieden
36
getrouwd
verheiratet
37
groot
groß
38
intelligent
intelligent
39
jong
jung
40
klein
klein
41
mooi
schön
42
mooi, knap
hübsch
43
sportief
sportlich
44
vriendelijk
freundlich
45
heel erg
sehr
46
niet
nicht
47
heten
heißen
48
komen
kommen
49
wonen
wohnen
50
zijn
sein
51
