H4 Flashcards

(25 cards)

1
Q

wat is staatsvorming

A

De institutionalisering van politieke macht tot een staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

institutionalisering

A

Het proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels vastgelegd wordt in standaard gedragspatronen die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

belastingmonopolie

A

De overheid heeft het alleen recht om burgers te verplichten belasting te betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

politieke macht

A

het vermogen om de politieke besluitvorming te beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

formele macht

A

afspraken die zijn vastgelegd in wetten en regelgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

geweldsmonopolie

A

De overheid is de enigste die legaal (op basis van de wet) geweld mag gebruiken om de openbare orde te handhaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

machtsevenwicht

A

twee actoren hebben ongeveer even veel macht. zij kunnen hun wil niet opleggen aan de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

machtsongelijkheid

A

twee actoren hebben niet evenveel macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

machtsoverwicht

A

wanneer er machtsongelijkheid is binnen een staat. een bevolkingsgroep wil via de overheid hun wil opleggen aan een andere groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

machtsvacuüm

A

de regering kan de geweldsmonopolie niet meer uitoefenen of de burgers zien de macht van de overheid niet meer als legitiemm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Interne soevereiniteit

A
  • het hoogste gezag regeert
  • binnen een bepaald grondgebied valt
  • de geweldsmonopolie en belastingmonopolie bezit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

externe soevereiniteit

A
  • het staatsgezag is niet ondergeschikt aan het gezag van een andere staat
  • andere staten erkennen dat het staatsgezag het hoogste gezag over de bevolking op dat grondgebied heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

democratisering

A

het proces van verandering van de macht- en gezagsverhouding en door grotere inspraak en medezeggenschap van degene met minder macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

rationalisering

A

het proces van het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met als doel haar voorspelbaar en beheersbaar te maken en van het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijk resultaten te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

politieke socialisatie

A

het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de groep(en) en samenleving waar mensen aan toe behoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

politieke cultuur

A

het geheel van politieke relevante tradities, kennis, opvattingen en oordelen die kenmerkend zijn voor een land, maar ook voor groepen daar binnen en voor groepen/ organisaties die landsgrenzen doorkruisen

17
Q

participatie bereidheid

A

de mate waarin mensen bereid zijn om mee te doen

18
Q

harmoniemodel

A

-consensus
-poldermodel (vorm van consensus)
-nederland

19
Q

conflictmodel

A

-strijdmiddelen
-frankrijk
-stakingen

20
Q

consensus

A

overeenstemming binnen een groep

21
Q

poldermodel

A

het Nederlandse consensus model waarin overheid, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbende overleggen en tot overeenstemming komen over vraagstukken van algemeen belang

22
Q

ideologie

A

een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden over de meest wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen

23
Q

politieke ideologie

A

een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden over de meest wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen die in de politiek worden uitgedragen

24
Q

politieke dimensies

A
  • links/rechts
  • progressief/conservatief
  • post-materialistisch/materialistisch
25
politieke instituties
een complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren