H4 Ecologie Flashcards

(30 cards)

1
Q

Ecologie

A

de tak van de biologie die de relaties tussen organismen en hun milieu bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Abiotische factoren

A

levenloze omgevingsfactoren, zoals temperatuur, licht, enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Biotische milieufactoren

A

levende omgevingsfactoren, zoals soortgenoten en niet-soortgenoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ecosysteem

A

een gemeenschap van organismen met haar abiotische omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Populatie

A

alle individuen van één soort ecosysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tolerantie grenzen

A

dit zijn uiterste waarden van een abiotische milieufactor waaraan een soort zich in een ecosysteem aan kan passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Optimumwaarde

A

dit is de waarde van een milieufactor, waarbij een soort in een ecosysteem zich het best kan ontplooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beperkende milieufactor

A

dit is de milieufactor, die de groei en/of ontwikkeling van een individu of een populatie het meest belemmert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Liebig’s wet van het minimum

A

de verspreiding van een soort is afhankelijk van de milieufactor waarvoor de tolerantiegrenzen van de soort het dichtst bij elkaar liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Habitat

A

de ruimtelijke omgeving van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nis

A

het complex van biotische en abiotische milieufactoren, die een bepaalde soort in een ecosysteem in staat stellen daar in te leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schutkleur

A

door vorm, tekening en kleur opgaan in de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mimicry

A

door vorm, kleur en tekening op iets anders laten lijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schrikkleuren

A

door felle kleuren of bijzondere tekening opvallen, waardoor potentiële vijanden weten dat de drager van deze schrikkleuren niet geschikt is voor consumptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dreigen

A

het tonen van de verdedigingsmechanismen, vaak gecombineerd met proberen er zo groot mogelijk uit te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Autotrofe organismen

A

organismen die in staat zijn tot het maken van organische stoffen uit anorganische stoffen

17
Q

Heterotrofe organismen

A

organismen die voor hun organische stoffen aangewezen zijn op andere organismen

18
Q

Chlorofyl

19
Q

Autotroof

A

organismen maken organische stoffen uit anorganische stoffen

20
Q

Heterotroof

A

organismen komen aan hun energievoorziening en organische stoffen door het direct of indirect opeten van autotrofe organismen

21
Q

Iligotroof gebied

A

de verschillende groeiomstandigheden verschillen van plaats tot plaats

22
Q

Eutroof gebied

A

alle voedingszouten zijn in overvloed aanwezig

23
Q

Symbiose

A

samenleving tussen organismen van verschillende soorten

24
Q

Mutualisme

A

beiden partijen hebben veel voordeel van de symbiose

25
Commensalisme
de ene partij heeft voordeel en de andere geen nadeel
26
Parasitisme
ene partij voordeel en de ander ondervindt nadeel
27
K-waarde
kenmerkende ideale waarde
28
Pionersvegetatie
als op een bepaalde plaats een groot onbegroeid gebied ontstaat zal zo'n terrein al snel door bepaalde planten gekoloniseerd worden
29
Successie
nieuwe soorten planten zullen op hun beurt vaak ook weer verdrongen worden
30
Inhibitie
dominanten plantensoorten laten gedurende lange tijd verandering niet toe