H4.6 Flashcards

1
Q

Op welke manieren kunnen we mutaties opdelen?

A
  • volgens de cellen waarin ze zich voordoen
  • volgens de omvang van het gewijzigde DNA
  • volgens de effecten op het proteïne
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke twee soorten mutaties zijn er wanneer we mutaties opdelen volgens de cellen waarin ze zich voordoen?

A
  • somatische mutaties

- germinale mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn somatische mutaties?

A

mutaties in lichaamscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn germinale mutaties

A

mutaties in geslachtscellen (kiemcellen of gameten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen somatische en germinale mutaties?

A

Somatische mutaties zijn niet erfelijk en germinale mutaties wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke drie soorten mutaties zijn er wanneer we mutaties opdelen volgens de omvang van het gewijzigde DNA?

A

genmutaties, genoommutaties, chromosoommutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is veranderd bij een genmutatie?

A

De basensequentie van een gen is veranderd: 1 of slechts enkele basenparen in gen wijzigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke vier groepen zijn er binnen genmutaties?

A

transversie, transitie, deletie, insertie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er bij een transversie en geef een voorbeeld van een ziekte bij transversie.

A

Een basenpaar wordt omgekeerd (purine vervangen door pyrimidine of andersom).
bv sikkelcelanemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er bij een transitie en geef een voorbeeld van een ziekte bij transitie.

A

Een basenpaar wordt vervangen door een ander (purine door purine of pyrimidine door pyrimidine).
bv methemoglobinemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er bij een deletie (genmutatie) en geef een voorbeeld van een ziekte bij deletie.

A

Eén of meer basenparen vallen weg.

bv mucoviscidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er bij een insertie en geef een voorbeeld van een ziekte bij insertie.

A

Eén of meer basenparen worden toegevoegd.

bv ziekte van Huntington

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn puntmutaties?

A

1 base is gewijzigd: transversie en transitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is veranderd bij een chromosoommutatie?

A

structuur afzonderlijke chromosomen gewijzigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke vier groepen zijn er binnen chromosoommutaties?

A

deletie, inversie, duplicatie en translocatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er bij een deletie (chromosoommutaties) en geef een voorbeeld van een ziekte bij deletie.

A

Een deel van een chromosoom gaat verloren.

bv cri du chat syndroom

17
Q

Wat gebeurt er bij een inversie?

A

Losgekomen chromosoomstuk voegt zich omgekeerd weer in hetzelfde chromosoom.

18
Q

Wat gebeurt er bij een duplicatie?

A

Een chromosoomstuk verdubbelt zich. (hecht aan op homoloog chromosoom)

19
Q

Wat gebeurt er bij een translocatie en geef een voorbeeld van een ziekte bij translocatie.

A

Verplaatsing van afgebroken chromosoomstukken tussen twee niet-homologe chromosomen. (verloren deel van chromosoom hecht aan op niet-homoloog chromosoom)
bv leukemie

20
Q

Wat is veranderd bij een genoommutatie?

A

Het aantal chromosomen is veranderd.

21
Q

Van wat is een genoommutatie het gevolg?

A

een non-disjunctie (anafase meiose 1 of 2)

22
Q

Welke soorten genoommutaties zijn er?

A

trisomie en monosomie

23
Q

Wat is trisomie? + geef een voorbeeld

A

een chromosoom te veel: 3 chromosomen

trisomie 21

24
Q

Wat is monosomie?

A

een chromosoom te weinig: 1 chromosoom

25
Bij welke chromosomen kunnen genoommutaties optreden?
Zowel bij autosomen als bij geslachtschromosomen.
26
Welke mogelijkheden zijn er bij trisomie van de geslachtschromosomen + bijhorende namen indien mogelijk.
XXX XXY = Klinefeltersyndroom XYY
27
Welke mogelijkheden zijn er bij monosomie van de geslachtschromosomen + bijhorende namen indien mogelijk.
XO = syndroom van Turner | YO (letaal)
28
Wat is euploïdie?
juiste aantal chromosomen (van elk chromosoom 2)
29
Wat is aneuploïdie?
abnormale toestand: te veel of te weinig chromosomen
30
Wat is polyploïdie?
veelvoud van euploïde aantal = een fout bij de gametogenese triploïdie = 3n tetraploïdie = 4n
31
Welke soorten mutaties zijn er wanneer we mutaties opdelen volgens de effecten op het proteïne?
``` verliesmutaties winstmutaties stille mutaties missense mutaties nonsense mutaties ```
32
Wat is een verliesmutatie?
mutatie resulteert in een proteïnedefect
33
Wat is een winstmutatie?
mutatie resulteert in een beter functionerend proteïne
34
Wat is een stille mutatie?
gemuteerd codon codeert voor hetzelfde aminozuur
35
Wat is een missense mutatie?
gemuteerd codon codeert voor ander aminozuur
36
Wat is een nonsense mutatie?
gemuteerd codon codeert voor stopcodon
37
Welke mutagene factoren kunnen mutaties doen ontstaan?
Chemische, fysische en biologische oorzaken.