H5 Flashcards

(46 cards)

1
Q

Hoe communiceren neuronen met elkaar?

A

Neuronen communiceren via synapsen
* Neuron A = presynaptisch
* Neuron B = postsynaptisch

–> Tussen deze twee zit een opening = synap(tische spleet), hierin zit vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Loewi’s experiment

A

2 vaten met harten erin –> n. Vagus van ene hart stimuleren –> waren verbonden met vloeistof, harstlag werd gemeten –> hartslag vertraagd in BEIDE HARTEN!

DUS: transmissie van info tussen neuronen gebeurt via chemische weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

BELANGRIJK

Neurochemische synaps

A

Bestaat uit:
* Eindknop van presynaptische axon
* Synaptische spleet
* Postsynaptisch membraan

  • Een actiepotentiaal gegeneerd door de presynaptische neuron leidt tot afgifte (exocytose) van een neurotransmitter vanuit de presynaptische eindknop in de synaptische spleet
  • De neurotransmitter bindt zich aan het postsynaptisch membraan en zorgt daar voor een (subtiele) verandering in het rustpotentiaal (EPSP of IPSP)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

BELANGRIJK

Exocytose

A

Afgifte –> actiepotentiaal in de presynaptische neuron zorgt voor de afgifte van neurotransmitters. De neurotransmitters gaan van de presynaptische eindknop in de synaptische spleet, vanuit daar bindt het zich aan het postsynaptische membraan en veroorzaakt IPSP/EPSP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

BELANGRIJK

Neurotransmissie in 4 stappen

A
  1. Aanmaak (synthesis) & transport van neurotransmitter
  2. Afgifte van neurotransmitter (release)
  3. Receptor actie op postsynaptisch membraan (effect)
  4. Inactivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

BELANGRIJK

Aanmaak (synthesis) & transport van neurotransmitters

Neurotransmissie

A
  • In cellichaam (DNA, mRNA)
  • In eindknop van axon (precursor moleculen afgeleid van voedsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

BELANGRIJK

Afgifte neurotransmitter (release)

Neurotransmissie

A
  • In reactie op een actiepotentiaal (Calcium influx)
  • Afgifte in synaptische spleet (exocytose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

BELANGRIJK

Receptor actie postsynaptisch membraan

Neurotransmissie

A
  • Depolarisatie (excitatie)
  • Hyperpolarisatie (inhibitie)
  • Modulatie (inhibitie of excitatie van andere chemische reacties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

BELANGRIJK

Inactivatie neurotransmitter

Neurotransmissie

A
  • Afvoer door diffusie uit synaptische spleet
  • Afbraak door enzymen
  • Heropname (reuptake) in presynaptische cel
  • Opname door gliacellen (astrocyten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Quantum

A

Inhoud van 1 synaptisch blaasje, er is veel quanta nodig voor een nieuwe actiepotentiaal in de postsynaptische neuron
Hoeveelheid afgegeven neurotransmitter hangt af van calcium influx in eindknop en aantal blaasjes dat ‘voor anker’ ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Axo-dendritische synaps

A

Gaat van axon naar de dendriet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Axo-somatisch

A

Gaat van axon naar het cellichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke soorten synapsen zijn er?

A
  • Exiterende synapsen (TYPE I)
  • Inhiberende synapsen (TYPE II)

Niet de neurotransmitter, maar het type receptor bepaalt of er inhibitie of excitatie plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Exciterend (TYPE l) synaps

A
  • op dendrieten
  • ronde synaptische blaasjes (‘vesicles’)
  • hoge dichtheid (pre- en postsynaptisch)
  • brede synaptische spleet
  • grote actieve zone
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Inhiberend (TYPE II) synaps

A
  • op cellichaam
  • platte synaptische blaasjes (‘vesicles’)
  • lage dichtheid (pre- en postsynaptisch)
  • smalle synaptische spleet
  • kleine actieve zone
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Criteria voor neurotransmitter

A
  • aangemaakt/ aanwezig in de neuron
  • Afgifte resulteert in effect andere cellen
  • Experimentele plaatsing resulteert in hetzelfde effect
  • Mechanisme om de stof te verwijderen bestaat

Veel stoffen voldoen (nog) niet aan deze criteria –> putatieve (veronderstelde) neurotransmitters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarvoor wordt de term neurotransmitter tegenwoordig gebruikt?

A

‘Klassieke’ neurotransmitter: brengt een potentiaalverschil teweeg op het postsynaptische membraan (EPSP, IPSP).
Tegenwoordig ook voor stoffen die:
* de structuur van de synaps veranderen
* zich van post- naar presynaptische membraan verplaatsen –> retrograde neurotransmitters (bewegen in tegenovergestelde richting)
* alleen werkzaam zijn in combinatie met andere stoffen (cocktail)
* zowel als neurotransmitter als hormoon fungeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Classificatie neurotransmitter

A
  1. kleine molecuul transmitters (Acetylcholine, Dopamine, Norepinefrine en Serotonine) uit voeding
  2. peptide transmitters (gesynthetiseerd via DNA en mRNA)
  3. lipide transmitter zorgt voor neuromodulatie
    + gassen en ion transmitter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Acetylcholine (Ach)

A

Door enzymen gesynthetiseerd uit –> acetaat en choline

20
Q

Serotonine (5-HT)

A

Gesynthetiseerd uit L-tryptofaan
* Reguleert stemming/agressie, eetlust, opwinding, ademhaling, pijnperceptie
* Lage serotonine –> sombere stemming
* Hoge serotonine –> agressie

21
Q

GABA

A

Wordt gevormd door kleine modificatie van glutamaat (umami: parmezaanse kaas, zeewier, miso soep, paddenstoelen)
* In grote hersenen en cerebellum: Glutamaat excitatie, GABA inhibitie
* In hersenstam en ruggenmerg: Glutamaat excitatie, Glycine inhibitie

22
Q

Dopamine, Norepinefrine en Epinefrine synthese

A

Gesynthetiseerd uit Tyrosine

23
Q

Van tyrosine naar epinephrine

A
  1. Tyrosine
  2. L-Dopa: kan wel door bloed-hersenbarriere
  3. Dopamine: kan niet door bloed-hersenbarriere
  4. Norepinephrine
  5. Epinephrine

Toediening van L-Dopa (Levodopa) in pilvorm is vaak de eerste stap in behandeling van Dopamine insufficiëntie in Parkinson

24
Q

Rate limiting factor

A

Enzym dat L-Dopa synthetiseert uit Tyrosine is niet oneindig beschikbaar: bepaald het tempo waarin alle andere stoffen kunnen worden aangemaakt –> rate-limiting factor

25
# BELANGRIJK Peptide transmitters
* Korte **ketens van aminozuren** * Aangemaakt via **transcriptie DNA en translatie mRNA** * Aanmaak **langzamer** dan kleine-molecuul transmitters * Fungeren als **hormonen** (langzaam effect) BV: endogene/exogene opioïden
26
Endogene opioïden
Beta-endorfine (sterke pijnstiller, runners-high), metenkefaline, dynorfine Sterker dan exogene opioïden
27
Exogene opioïden
Opium, morfine, diamorfine (heroïne)
28
Lipide transmitters
Belangrijkste lipide transmitters: **endocannabinoïden** * Gesynthetiseerd op postsynaptische membraan, effect op **CB1 receptoren** op het **presynaptisch** membraan --> **retrograde neurotransmitters** * Beinvloeden eetlust, pijnperceptie, slaap, stemming, geheugen, angst en stress * Lipofiel (oplosbaar in vet), dus niet opgeslagen in synaptische blaasjes --> **aangemaakt 'on demand' (langzaam)** * Fungeren als **neuromodulator**: inhiberen afgifte van **Glutamaat** én **GABA** --> **dempen zowel excitatie als inhibitie**
29
Endocannabinoïden
aangemaakt in het lichaam (anandamide)
30
Fytocannabidoïden
hennep plant (THC, CBD)
31
Excitatie vs. Inhibitie
Over het algemeen geeft een neuron één of een beperkt aantal neurotransmitters af DA, NE, EP, Glutamaat --> exciterend (activerend) GABA --> inhiberend (inactiverend) NB: neurotransmitters bepalen niet of een neuron geëxciteerd of geTnhibeerd wordt
32
Ionotrope receptor | Postsynaptische receptor
* Bindingsplaats voor neurotransmitter + ionenkanaal * Snel 1 ms * Direct effect, snelle fluctuaties membraanpotentiaal (EPSPs/lPSPs) * Kunnen actiepotentiaal triggeren * Na+, K+, Cl- en Ca2+ ligandafhankelijke kanalen Vooral voor EPSP's en IPSP's
33
Metabotrobe receptor
* Alleen bindingsplaats voor neurotransmitter, geen ionenkanaal * Langzaam: enkele honderden ms * Indirect effect, veranderen de toestand van de cel via G-eiwit aan binnenkant van celmembraan * alpha subunit van G-eiwit kan --> nabijgelegen ionenkanaal activeren of binden aan enzym, dat op zijn beurt weer een andere chemische stof activeert (second messenger): kan leiden tot cascade effect * peptide transmitters * Vooral bij dopamine, serotonine en epinephrine --> amine neurotransmitters
34
Neurotransmitters somatisch zenuwstelsel (spieren) | Perifeer ZS
Acetylcholine (ACh), nicotinic acetylcholine receptor nAChr (bindt ook met nicotine)
35
Neurotransmitters autonoom zenuwstelsel (sympatisch) | Perifeer ZS
('fight or flight') * Preganglionair: Acetylcholine (ACh) * Postganglionair: Norepinephrine (NE)
36
Neurotransmitters autonoom zenuwstelsel (parasympatisch) | Perifeer ZS
('rest and digest') * Acetylcholine (ACh) pre+postganglionair NB: excitatie of inhibitie wordt niet door de neurotransmitter zelf bepaald
37
Wat doen Ach en NE | Perifeer ZS
* Acetylcholine (ACh): remt hartslag (inhibeert), maar stimuleert spijsvertering (exciteert) * Norepinephrine (NE): stimuleert hartslag (exciteert), maar remt spijsvertering (inhibeert)
38
Neurotransmitters centrale zenuwstelsel
* Cholinerg - acetylcholine * Dopaminerg - dopamine * Noradrenerg - norepinephrine * Serotonerg - serotonine
39
Cholinerg systeem (Acetylcholine)
nucleus basalis van Meynert * Waakzaamheid, aandacht, geheugen * vermindert bij Alzheimer
40
Dopaminerg systeem (Dopamine)
basale ganglia **Nigrostriatale circuit** * Motoriek vermindert bij Parkinson **Mesolimbische circuit** * Beloning verhoogd bij Schizofrenie (te veel dopamine) Aandacht verlaagd bij ADHD (tekort aan dopamine)
41
Noradrenerg systeem (Norepinefrine)
locus coeruleus Emotionele toon (stemming) * Verhoogf bij Manie (overdreven opgelaten gedrag) * verlaagd bij Depressie, ADHD
42
Serotonerg systeem (Serotonine)
Raphé nuclei (kernen) Waakzaamheid tijdens bewegen * Verhoogd bij Schizofrenie * Verlaagd bij Depressie, OCD, SIDS, slaap apneu
43
Chemische synapsen
* Gebruiken neurotransmitters * 5 ms langzamer * Maken **neurale plasticiteit** mogelijk * **Kunnen signalen versterken of verminderen** * **Kunnen veranderen door ervaringen** = voorwaarde voor leren
44
Elektrische synapsen
* Gap junctions * 5 ms sneller (geen synaps) * Gereguleerde poorten (kunnen open of dicht zijn) * Maken **uitwisselen** van **(voedings)stoffen** mogelijk tussen **gliacellen en neuronen** * Kunnen clusters van neuronen **synchroon** laten 'vuren' NB: in gap junctions kunnen ionen in beide richtingen stromen
45
Habituatie (gewenning)
Gewenning = achtergrondruis negeren) * Verminderde response **na herhaaldelijk aanbieden van stimulus** * Spanningsafhankelijke **calcium kanalen worden minder sensitief** voor spanningsfluctuaties * **Verminderde Ca2+ influx** --> **minder neurotransmitter** afgifte Resultaat: minder neurotransmitter beschikbaar in synaptische spleet --> **EPSPs worden kleiner**, minder snel depolarisatie van postsynaptisch membraan
46
Sensitisatie
Gelinkt aan bepaalde context, PTSD * Verhoogde response in reactie op stimulus * **Serotonine** afgifte door **interneuron** maakt **kaliumkanalen minder responsief** --> verminderde K+ efflux, langere actiepotentiaal * **Verhoogde Ca2+ influx** --> **meer neurotransmitter** afgifte Resultaat: meer neurotransmitter beschikbaar in de synaptische spleet --> **EPSPs worden groter**, sneller depolarisatie van postsynaptisch membraan NB: sensitisatie = tegenovergestelde van habituatie