H5.4 Vorm en functie bewegingsapparaat Flashcards

(26 cards)

1
Q

Noem kenmerken van skeletspierweefsel

A
  • dwarsgestreept
  • snelle contractie
  • invloed van wil
  • duidelijk bandenpatroon
  • multinucleair
  • kernen perifeer gelegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem kenmerken van hartspierweefsel

A
  • dwarsgestreept
  • snelle/ritmische contractie
  • geen invloed van wil
  • duidelijk bandenpatroon
  • mononucleair
  • intercalairlijnen tussen cellen
  • centraal gelegen kern
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem kenmerken van glad spierweefsel

A
  • langzame contractie
  • geen invloed van wil
  • spoelvormige cellen
  • diagonaal geordend
  • mononucleair
  • centraal gelegen kern
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt het celmembraan van een spiercel genoemd?

A

sarcolemma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit zijn myofibrillen opgebouwd

A

sarcomeren met daarin myofilamenten (contracterende eenheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem microscopische eigenschappen van skeletspiercellen

A
  • lange, cilindrische, meerkernige cellen –> dwarsstreping
  • meerkernigheid (fusie van myoblasten)
  • ovale kernen in periferie van vezels –> schuine verbinding (groot oppervlak gevormd)
  • sterke kleuring voor eiwiten
  • spierweefsel omgeven door bindweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem de soorten bindweefsel waarmee spierweefsel omgeven wordt

A
  • epimysium (onregelmatig vezelig om heel de spier)
  • perimysium (vezelig om fascikel)
  • endomysium (reticulair om spiervezel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Functies van BW van spierweefsel

A
  1. spierkracht doorgeven aan andere spiervezels
  2. bevestiging aan bot/andere weefsels
  3. begeleiding bloed-, lymfevaten en zenuwen
  4. pees- spieraanhechting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een sacromeer afbakening

A

van z-lijn tot z-lijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel actinefilamenten zitten om een myosinefilament

A

6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke banden heb je binnen een sacromeer

A

A, I, H en Z-lijn + M-lijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

A-band

A

dikst, actine en myosine gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

I-band

A

actinefilamenten (dun)

verdwijnt tijdens contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

H-band

A

myosine (dik)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Z-lijn

A

middenin I-band

actinefilamenten gebonden aan eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

M-lijn

A

hier zitten myosinefilamenten vanst

middenin H-band

17
Q

Noem verschillen tussen hartspierweefsel en skeletspierweefsel

A
  1. mononucleair centrale kern - meerkernig perifeer
  2. cellen verspringen op intercalairlijnen - regelmatiger
  3. goed doorbloed endomysium + veel mitochondria
  4. verbindingen via desmosomen/fascia adherens
  5. T-tubuli op Z-lijn en groter en meer
  6. minder ontwikkelt SR –> toevoer Ca vanuit T-tubuli
18
Q

microscopische kenmerken glad spierweefsel

A
  1. SR beperkt + T-tubuli afwezig
  2. myofilamenten kriskras door cel
  3. contractie via dense bodies –> zitten actinefilamenten aan vast, dichtbij sarcolemma
  4. schelpachtige structuur tijdens contracite
  5. communicatie via gap junctions
19
Q

hoe werkt calcium in glad spierweefsel

A

vanuit bv bloed bindt calcium aan calmoduline en activeert eiwitcomplex MLCK dat myosine activeert

20
Q

Bij welk spierweefsel wordt contractie veelal gereguleerd door hormoonafgifte?

21
Q

regeneratie in hartspierweefsel

A
  1. niet
  2. dus bindweefsel gevormd
  3. hypertrofie in overgebleven cellen
22
Q

regeneratie in skeletspierweefsel

A
  1. beperkt
  2. satellietcellen zorgen voor proliferatie en fusie
  3. hypertrofie van omliggende overgebleven cellen
23
Q

regeneratie in glad spierweefsel

A
  1. goed
  2. behoud van proliferatie capaciteit
  3. hyperplasmie + hypertrofie
24
Q

Noem twee ziekten als gevolg van afwijkingen in spierweefselcel

A

ziekte van pompe (autosomaal recessief) en ziekte van duchenne (X-gebonden recessief)

25
wat gebeurt er bij ziekte van duchenne
1. spierdystrofie 2. afwezigheid van eiwit dystrofine 3. actine koppelt niet aan basale lamina 4. spieren schuren langs bw spierweefsel sterft af + fibrose + ontstekingen en hypertrofie
26
Wat is fibrose
overmatig bw vorming