H6 Fuentes Halfgevorderden Flashcards
(51 cards)
Wat is er met je aan de hand?
¿Qué te ocurre?/ ¿Qué te pasa?
Heb je pijn aan je nek?
¿Te duele el cuello?/ ¿Tienes dolor de cuello?
Juan heeft pijn aan zijn voeten.
A Juan le duelen los pies.
elkaar omhelzen
abrazarse
een omhelzing
abrazo, un
strelen
acariciar
de bloeddruk verlagen
bajar la presión arter
de buik
barriga, la
de mond
boca, la
de arm
brazo, el
de hersenen
cerebro, el
de elleboog
codo, el
het hart
corazón, el
de vingers
dedos, los
een onbekende
desconocido/a, un/a
genieten van
disfrutar de
Het is gunstig, bevorderlijk.
Es beneficioso.
Het is een tijdelijke oplossing.
Es una solución temporal.
de rug
espalda, la
een simpel gebaar
gesto sencillo, un
Ik heb teveel gegeten.
He comido demasiado.
de schouder
hombro, el
Ik pak zijn/haar hand vast.
Le agarro la mano.
Ik geef hem/haar een high-five.
Le choco los cinco.