h6 toets Flashcards

(23 cards)

1
Q

afschrijving

A

jaarlijks waardevermindering van kapitaalgoederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bedrijfskolom

A

bedrijven die na elkaar aan een product meewerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kapitaalintensief

A

meer met machines dan mensen geproduceerd word

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

arbeidsintensief

A

meer met mensen dan machines word geproduceerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

productiefactoren

A

de middelen die je nodig hebt om iets te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

toegevoegde waarde

A

producten die meer waard worden omdat bedrijven ze bewerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

afzet

A

aantal producten die je verkoopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bedrijfskosten

A

kosten om een bedrijf te laten functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

brutowinst

A

overhoud van de omzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

brutowinstopslag

A

verkoopprijs te berekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

btw

A

belasting die de winkelier moet optellen bij de verkoopwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

consumentenprijs

A

de prijs inclusief btw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

omzet

A

total bedrag dat je ontvangt van het verkoopproduct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

abstracte markt

A

Alle vraag en aanbod van een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

concrete markt

A

plaats waar bepaalde tijden goederen verhandeld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

evenwichtsprijs

A

prijs waar vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn

14
Q

wet van vraag en aanbod

A

prijs vraag en aanbod op elkaar reageren

15
Q

arbeidsproductiviteit

A

productie per person in een bepaalde tijd

16
Q

maatschappelijke opbrengsten

A

positive gevolgen van productie voor de samenleving

17
Q

maatschappelijke verantwoord ondernemen

A

bedrijven houden rekening tijdens de productie met de mens en milieu

18
Q

productiecapiciteit

A

maximale hoeveelheid dat een bedrijf kan produceren

19
Q

vaste kosten

A

kosten die gelijk blijven

20
Q

variabele kosten

A

kosten die veranderen als je meer of minder produceert