H7 Flashcards

(72 cards)

1
Q

leermechanisme

A

een middel m ons gedrag te veranderen en aan te passen aan nieuwe stimuli in de omgevinf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dishabituatie

A

vindt plaats wanneer baby’s een stimulus krijgen die als nieuw wordt ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

habituatie

A

een vermindering van de sterkte van de reactie op een herhaalde stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sensibilisatie

A

een toename van de sterkte van de reactue op een herhaalde stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

neonatale imitatiedebat

A

betoogt dat de meest robuuste imitatievaardigheden die jonge baby’s laten zien, het resultaat zijn van processen anders dan imitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

modale model atkinson en shiffrin

A

beschrijft hoe informatie de geest binnenkomt en daar doorheen stroomt terwijl deze wordt verwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sensorische register

A

het kirjgen van informatie uit de omgeving via zintuigen komt hier binnen en wordt evrvolgens in zijn oorspronkelijke vorm opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kortetermijngeheugen

A

dan wordt informatie van het zintuigelijke register getrasnformeerd naar een mentale representatie en wordt hierin opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

langetermijngeheugen

A

bevat episodische informatie over gebeurtenissen en algemene semnatische informatie over de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

werkgeheugenmodel

A

legt de nadruk op cognitieve ‘denk’-processen die inwerken op de informatie waarmee de mens momenteel werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

visueel-ruimtelij schetsblok

A

voor visuele informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fonologische lus

A

voor spraakgeluiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

episodische buffer

A

koppelt tijd aan de fonologische en visueel-ruimtelijke schetsblok zodat chronologie ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

geheugenopslag parameters

A

omvatten de hoeveelheid informatie die kan worden bewaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geheugenspanne

A

de duur waarvoor het kan worden bewaard en de snelheid van deze verwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verwerkingssnelheid

A

de tijd die een persoon nodig heeft om een bepaalde mentale handeling uit te voeren, zoals het lezen van een woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cognitieve strategieen

A

manier van denken om de geheugenprestaties te verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

executieve functies

A

een overkoepelende term voor verschillende processen die betrokken zijn bij het beheersen van onze informatieverwerking en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

chunking

A

informatie opdelen in stukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

dimension change card sort-taak (DCCS)

A

hier wordt aan de kinderen gevraagd kaarten die in twee dimensies vearieren in stapels re sorteren volgens een van die dimensies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

aandacht

A

omvat de indentificatie en selectie van bepaalde sensorische input voor meer gedetailleerde verwerkingk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

kleverige fixatie

A

een fenomeen waarbij ze hun aandacht niet kunnen afleiden van iets waar ze naar kijken, ook al is het saai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

mentale representatie

A

de term die wordt gebruikt om informatie te beschrijven die mentaal in een of andere vorm is opgeslagen: verbaal, picturaal en procedureel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

infantiele amnesie

A

houdt in dat niets herinnerd kan worden van ongeveer de eerste drie jaren van ons leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
factoranalyse
is een statistische procedure die kan zeggen welke van de verschillende factoren, of scores, aan elkaar gerelateerd zijn zonder elkaars bijdrage te overdekken
26
triarchische theorie van intelligentie
stelt dat drie belangrijke componenten van intelligentie voor: informatieverwerkingsvaardigheden, ervaring met een bepaalde taak en het vermogen om iemands gedrag aan te passen aan de eisen van een bepaalde context
27
theorie van meervoudige intelligenties howard gardner
stelde dat mensen acht soorten intelligentie bezitten linguistisch logisch-wiskundig ruimtelijk muzikaal lichamelijke kinesthetsich intrapersoonlijke naturalistische
28
intelligentiequotient (iq)
een index van de manier waarop een persoon presteert op een gestandaardiseerde intelligentietest ten opzichte van de manier waarop anderen in dezelfde leeftijdscategorie presteren
29
stanford-binet-test
voor kinderen die beter leren op het speciaal onderwijs mentale test die de werkelijke prestaties van een kind in vergelijking met diens werkelijke leeftijd brengt
30
cognitieve controle
een essentiele vaardigheid voor leren in de klas die van invloed is op de spanning, de toewijding van mentale middelen en andere processen om taken te verkennen en te voltooien
31
reactietijd
de tijd die ons brein nodig heeft om na het zien van een stimulus een reactie uit te voeren
32
semantische geheugen
bevat alle kennis van de wereld en feiten die een persoon heeft
33
episodische geheugen
de kennis van mensen over een bepaalde gebeurtenis die in zijn/haar leven is gebeurd
34
elaboreren
het koppelen van nieuwe informatie aan informatie die je al weet waardoor het sneller wordt opgeslagen in je langetermijngeheugen
35
constructivisme
benadrukt de eigen betrokkenheid van het kind bij het leren
36
cognitivisme
het belang van het eigen handelen van het kind niet benadrukt
37
een middel m ons gedrag te veranderen en aan te passen aan nieuwe stimuli in de omgevinf
leermechanisme
38
vindt plaats wanneer baby's een stimulus krijgen die als nieuw wordt ervaren
dishabituatie
39
een vermindering van de sterkte van de reactie op een herhaalde stimulus
habituatie
40
een toename van de sterkte van de reactue op een herhaalde stimulus
sensibilisatie
41
betoogt dat de meest robuuste imitatievaardigheden die jonge baby's laten zien, het resultaat zijn van processen anders dan imitatie
neonatale imitatiedebat
42
beschrijft hoe informatie de geest binnenkomt en daar doorheen stroomt terwijl deze wordt verwerkt
modale model atkinson en shiffrin
43
het kirjgen van informatie uit de omgeving via zintuigen komt hier binnen en wordt evrvolgens in zijn oorspronkelijke vorm opgeslagen
sensorische register
44
dan wordt informatie van het zintuigelijke register getrasnformeerd naar een mentale representatie en wordt hierin opgeslagen
kortetermijngeheugen
45
bevat episodische informatie over gebeurtenissen en algemene semnatische informatie over de wereld
langetermijngeheugen
46
legt de nadruk op cognitieve 'denk'-processen die inwerken op de informatie waarmee de mens momenteel werkt
werkgeheugenmodel
47
voor visuele informatie
visueel-ruimtelij schetsblok
48
voor spraakgeluiden
fonologische lus
49
koppelt tijd aan de fonologische en visueel-ruimtelijke schetsblok zodat chronologie ontstaat
episodische buffer
50
omvatten de hoeveelheid informatie die kan worden bewaard
geheugenopslag parameters
51
de duur waarvoor het kan worden bewaard en de snelheid van deze verwerking
geheugenspanne
52
de tijd die een persoon nodig heeft om een bepaalde mentale handeling uit te voeren, zoals het lezen van een woord
verwerkingssnelheid
53
manier van denken om de geheugenprestaties te verbeteren
cognitieve strategieen
54
een overkoepelende term voor verschillende processen die betrokken zijn bij het beheersen van onze informatieverwerking en gedrag
executieve functies
55
informatie opdelen in stukken
chunking
56
hier wordt aan de kinderen gevraagd kaarten die in twee dimensies vearieren in stapels re sorteren volgens een van die dimensies
dimension change card sort-taak (DCCS)
57
omvat de indentificatie en selectie van bepaalde sensorische input voor meer gedetailleerde verwerkingk
aandacht
58
een fenomeen waarbij ze hun aandacht niet kunnen afleiden van iets waar ze naar kijken, ook al is het saai
kleverige fixatie
59
de term die wordt gebruikt om informatie te beschrijven die mentaal in een of andere vorm is opgeslagen: verbaal, picturaal en procedureel
mentale representatie
60
houdt in dat niets herinnerd kan worden van ongeveer de eerste drie jaren van ons leven
infantiele amnesie
61
is een statistische procedure die kan zeggen welke van de verschillende factoren, of scores, aan elkaar gerelateerd zijn zonder elkaars bijdrage te overdekken
factoranalyse
62
stelt dat drie belangrijke componenten van intelligentie voor: informatieverwerkingsvaardigheden, ervaring met een bepaalde taak en het vermogen om iemands gedrag aan te passen aan de eisen van een bepaalde context
triarchische theorie van intelligentie
63
stelde dat mensen acht soorten intelligentie bezitten linguistisch logisch-wiskundig ruimtelijk muzikaal lichamelijke kinesthetsich intrapersoonlijke naturalistische
theorie van meervoudige intelligenties howard gardner
64
een index van de manier waarop een persoon presteert op een gestandaardiseerde intelligentietest ten opzichte van de manier waarop anderen in dezelfde leeftijdscategorie presteren
intelligentiequotient (iq)
65
voor kinderen die beter leren op het speciaal onderwijs mentale test die de werkelijke prestaties van een kind in vergelijking met diens werkelijke leeftijd brengt
stanford-binet-test
66
een essentiele vaardigheid voor leren in de klas die van invloed is op de spanning, de toewijding van mentale middelen en andere processen om taken te verkennen en te voltooien
cognitieve controle
67
de tijd die ons brein nodig heeft om na het zien van een stimulus een reactie uit te voeren
reactietijd
68
bevat alle kennis van de wereld en feiten die een persoon heeft
semantische geheugen
69
de kennis van mensen over een bepaalde gebeurtenis die in zijn/haar leven is gebeurd
episodische geheugen
70
het koppelen van nieuwe informatie aan informatie die je al weet waardoor het sneller wordt opgeslagen in je langetermijngeheugen
elaboreren
71
benadrukt de eigen betrokkenheid van het kind bij het leren
constructivisme
72
het belang van het eigen handelen van het kind niet benadrukt
cognitivisme