H7. Motivatie Flashcards

1
Q

Wat is motivatie?

A

het geheel van processen die betrokken zijn bij de interne dynamiek van het gedrag
- intrinsieke en extrinsieke motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke aspecten van motivatie kunnen we onderscheiden?

A
  • aanzet tot stellen van gedrag
  • richting dat het gedrag uitgaat
  • intensiteit van het gestelde gedrag
  • persistentie van het gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn behoeften?

A

de algemene categorieën van objecten waar mensen blijkbaar nood aan hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn motieven?

A

de concrete vormen die een behoefte kan aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn incentives?

A

de externe prikkels of de objecten die vanuit een bepaalde behoefte als aantrekkelijk ervaren worden en die het individu er daartoe aanzetten om een bepaald gedrag te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Motivatie is niet waarneembaar, het is een … .

A

hypothetisch construct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de pluriformiteit van de menselijke motivatie?

A
  • er kunnen verschillende redenen zijn waarom iemand een gedrag stelt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de overgedetermineerdheid van het gedrag?

A
  • er kunnen verschillende van die redenen tegelijkertijd aanwezig zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij wat vormt de overgedetermineerdheid van het gedrag een probleem? Waarom?

A

intrinsieke motivatie: die kan dalen door het optreden van extrinsieke motieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke strategie om gedrag te verklaren werd vroeger gebruikt? En wat wordt er nu gebruikt?

A
  • invoeren van instincten om gedrag te verklaren: in onbruik geraakt
  • sinds de jaren 1920 is men die strategie meer en meer gaan verlaten
  • nu: verschillende motivatietheorieën vanuit bepaald mensbeeld, waarin fundamentele behoeften van de mens worden in kaart gebracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de psychodynamische theorie? Uit welke 3 delen bestaat het?

A

Sigmund Freud: psychisch apparaat
- Es => lustprincipe (Eros en Thanatos)
- Ich => realiteitsprincipe
- Über-ich => moraliteitsprincipe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn afweermechanismen?

A

manieren om met innerlijke conflicten om te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke afweermechanismen zijn er?

A
  • verdringing
  • isolatie
  • verschuiving / verplaatsing
  • sublimatie
  • regressie
  • reactievorming
  • rationalisatie
  • intellectualisatie
  • projectie
  • identificatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke kritieken kwamen er op de freudiaanse leer?

A
  • weinig wetenschappelijk of objectief observeerbaar
  • reductionisme
  • generalisering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is reductionisme?

A

Freud reduceerde zijn studie op slechts twee primitieve verlangens (Eros en Thanatos)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het neobehaviorisme?

A
  • gedrag kan niet verklaard worden als louter SR
  • er zijn interne factoren, zoals drives (behoeften) en habits (gewoonten)
17
Q

Wat is de neobehavioristische theorie van Hull? (verhaal)

A
  • Hull probeerde de motivatie een plaats te geven binnen het behaviorisme
  • fysiologische veranderingen in het organisme zorgen voor het ontstaan van een biologisch onevenwicht
  • ontstaat spanning die leidt tot bepaalde gedragingen die spanning reduceert (spanningsreductie)
    => deze spanningsreductie is de motivatie om gedrag te stellen
18
Q

Geef de spanningsreductietheorie van Hull?

A

Need (behoefte) - Drive (motivatie) - Behavior (gedrag)
↑_________________________________________|
spanningsreductie

19
Q

Hull maakt een onderscheidt tussen … en … behoeften.

A

primaire - secundaire

20
Q

Wat zijn primaire behoeften?

A

= aangeboren, levensnoodzakelijke behoeften

21
Q

Wat zijn secundaire behoeften?

A

= behoeften die ontstaan uit de primaire behoeften en vervolgens functioneel autonoom zijn geworden

22
Q

Wat zijn kritieken tegen de neobehavioristische visie?

A
  • soms spanning opzoeken ipv te willen reduceren
  • perceptuele deprivatie-experiment: Aapjes van Harlow
23
Q

Wat concludeert het perceptuele deprivatie-experiment?

A

een extreem tekort aan sensorische stimulatie kan tot psychische problemen leiden

24
Q

Wie stelde een behoeftepiramide op?

A

Abraham Maslow: behoeftehiërarchie

25
Q

Welke 5 soorten behoeften zijn fundamenteel menselijk?

A
  1. zelfactualisering
    ___
  2. achting, waardering
  3. liefde en samenhorigheid
  4. veiligheid
    ___
  5. fysiologische behoeften
26
Q

Welke kritieken kwamen er tegen Maslows theorie?

A
  • te weinig wetenschappelijk
  • niet toetsbaar
  • wanneer is een behoefte voldoende bevredigd?
  • volgorde en opeenvolging ook niet steeds overeenstemmend met realiteit
  • voor sommige behoeften die bevredigd zijn, wordt de hunker alleen maar groter
  • soms worden behoeften nagestreefd zonder dat de ‘voorgaande’ behoeften bevredigd werden
27
Q

Uit welke 3 psychologische basisbehoeften bestaat de zelfdeterminatietheorie van Deci & Ryan?

A
  • autonomie \
  • verbondenheid } psychologische groei en welbevinden
  • competentie /
28
Q

Wat houdt autonomie in?

A

vrij om zelf te beslissen, je eigenheid te bewaren en niet gecontroleerd te worden

29
Q

Wat houdt verbondenheid in?

A

een verwantschap voelen, je in een gemeenschap thuis voelen en een hechte band hebben met anderen

30
Q

Wat houdt competentie in?

A

het gevoel hebben bekwaam te zijn in wat we doen, onze taken en ondernemingen beheersen

31
Q

Welke voorwaarden zijn verbonden aan deze behoeften om tot de basisbehoeften te behoren?

A
  1. psychologisch zijn
  2. inherent behoren tot menselijke natuur
  3. essentieel voor groei en welbevinden
  4. universeel zijn
  5. kunnen impliciet zijn
32
Q

Wordt er voldaan aan de 4e voorwaarde, universaliteit?
Is dit model niet te ‘westers’ en gaat het ook op voor collectivistische culturen?

A
  • autonomie gaat niet noodzakelijk om volledige vrijheid in het maken van keuzes, maar om ‘psychologische’ vrijheid
  • en wanneer je volkomen achter de normen en wensen van de gemeenschap staat, heb je niet het gevoel niet autonoom te mogen zijn
33
Q

Wat is behoeftedeprivatie?

A

de behoefte wordt niet vervuld

34
Q

Wat is behoeftefrustratie?

A

de behoefte wordt actief tegengewerkt

35
Q

Wat kunnen de gevolgen van behoeftefrustratie zijn?

A

irritatie, kwaadheid, agressie, of zelfs stoornissen

36
Q

Wat is een pluspunt van de zelfdeterminatietheorie?

A

de theorie is evidence-based en breed toepasbaar

37
Q

Wat zijn kritieken tegen de zelfdeterminatietheorie?

A
  • soms moeten bepaalde behoeften wel héél ruim geïnterpreteerd worden om ze te doen passen in de basisbehoeften
  • geen aandacht voor de fysiologische behoeften
  • klopt het wel dat deze drie basisbehoeften alle drie even belangrijk zijn?