H8 aandoeningen aan het ademhalingsstelsel Flashcards

1
Q

risico factoren longkanker(5)

A
  • Roken(85% van de gevallen)
  • Meeroken
  • Schadelijke gassen en stoffen(asbest, fijnstof en radioactieve straling)
  • Genetische factoren(15% van de gevallen, specifieke mutaties in het DNA)
  • Andere longziekten
    of het verminderd functioneren van de afweer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de prognose van longkanker?

A

Dit hangt af van het type longkanker en het stadium.

bij NSCLC: 5 jaars overlevingskans van 60% in stadium I en 4% in stadium IV
bij SCLC: 5 jaars overlevingskans is bij stadium I 36% en stadium II 4%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een polycyclische koolwaterstof?

A

Dit is een carcinogene stof, zoals teer. wat de belangrijkste oorzaak is van het ontstaan van longkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

histologisch wordt er onderscheidt gemaakt tussen twee typen longkanker, welke?

A

Niet-kleincellig longcarcinoom(NSCLC, ; non-small cell lung carcinoma). Dit geldt voor 80% van de gevallen en heeft de meest gunstige prognose.

Kleincellig longcarcinoom(SCLC). Dit geldt voor 20% van de gevallen. Hierbij delen en verspreiden kleine cellen zich snel. (komt ook vaker voor bij jongere mensen dan de NSCLC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3 typen NSCLC

A
  1. Planocellulair (plaveisel)carcinoom: dit ontstaat in luchtwegepitheel dat eerst metaplastisch verandert. dus; van trilhaarepitheel overgaat in plaveiselepitheel.
    dit gebeurt door chronische irritatie.
    -> obstructiepneumonie kan hierbij het eerste symptoom zijn.
  2. adenocarcinoom. deze vorm is meestal gelokaliseerd in de longperiferie. het ontstaat vaak op meerder plaatsen tegelijk en wordt pas laat ontdekt. klachten komen voornamelijk uit de metastasen.
  3. grootcellig brochuscarcinoom: deze behoort tot 70% v/d NSCLC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hemoptoë

A

bloed ophoesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke twee manieren kan longkanker metastaseren?

A

lymfogeen en hemotogeen.

lymfogeen voornamelijk naar: hilus, mediastinum, carina, trachea. vanuit de trachea uiteindelijk naar de supraclaviculaire lymfeklieren.

hemotogeen in principe overal naar toe maar meestal naar hersenen, lever en botten.
metastase in de hersenen leidden dan vaak tot halfzijdige verlamming. botmetastasen zijn ernstig pijnlijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

symptomen longkanker

A
  • Specifieke symptomen: hardnekkige en aanhoudende prikkelhoest, hemoptoë, kortademigheid, wheezing. Pijn borst, nek, schouderregio. Zwelling in nek en gezicht.
  • Algemene symptomen kanker: koorts, verminderde conditie, vermoeidheid, verminderde eetlust en gewichtsafname
  • Symptomen door metastasen: misselijkheid, (bot)pijn, fracturen en neurologische verschijnselen.

> venacavasuperiorsyndroom: metastasen in v.c.s. zorgen voor stuwing waardoor zwelling hoofd, hals en armen
slikklachten door metastasen oesofagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

diagnostisering longkanker

A

Anamnese en lichamelijk onderzoek zijn weinig specifiek. -> X-thorax ter orientatie.

CT-scan wordt gebruikt voor locatie tumor en hierbij wordt gecontroleerd op metastasering in de lymfeklieren en bovenbuik. Soms wordt een CT-scan gecombineerd met een PET-scan.

Met cytologisch (cel) en histologisch (weefsel) onderzoek wordt de diagnose bevestigd.

Een biopt wordt genomen door endo-echoscopie of bronchoscopie(en soms chirurgisch)

Voor stadiëringsonderzoek wordt o.a vaak echografie bovenbuik, PET-scan, botscan(skeletscintigrafie) en MRI-hersenen uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

behandeling longkanker

A

Behandeling hangt af van het type, plaats en stadium van de tumor.

Tumoren in beginstadium zonder metastasering wordt chirurgisch verwijderd met post-operatieve chemo- of radiotherapie.

Een gevorderd stadium wordt vaak palliatief behandeld met chemo, immuun of radiotherapie.

Endobronchiale therapie is een curatieve en een palliatieve behandeling waarbij de tumor wordt weggebrand, verwijderd of bestraald. Het is minder invasief en behoudt de longfunctie beter.

Sommige longtumoren worden behandeld met doelgerichte therapie.

symptoombestrijding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pleuritis carcinomatosa

A

vocht in de pleuraholte wat zorgt voor dyspneu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat veroorzaakt heesheid bij longkanker?

A

aantasting van de stembandzenuw. De nervus laryngues recurrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

TNM classificatie

A

classificatie voor tumoren

T = Tumorgrootte, de diameter of mate van ingroei (T1-4)
N = Node (lymfeklier), aantal/plaats van lymfeklieruitzaaiingen (N0-2)
M = Metastasen (uitzaaiingen) op afstand van de tumor in bv andere organen, botten etc.(M0-1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

COPD

A

chronic obstructive pulmonary disease

het is een progressieve longaandoening met exacerbaties. chronische bronchitis en longemfyseem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

risicofactoren COPD(6)

A
  • Inademen van schadelijke stoffen of gassen(80-90% van COPD-patiënten heeft een verleden met roken)
  • Hogere leeftijd
  • Erfelijke factoren(o.a. alfa-1-antitrypsinedeficiëntie )
  • Schade door eerdere longaandoeningen
  • Oxidatieve stress
  • Verhoogde concentratie proteïnasen(enzymen die rol spelen afbraak longparenchym) en verhoogde concentraties oxidanten.

-> na het beëindigen van de blootstelling aan de risicofactoren blijft de chronische ontsteking aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

EPO

A

erytropoëtine, hormoon dat de nier maakt om de aanmaak van rode bloedcellen in het rode beenmerg te stimuleren.

17
Q

longblazen

A

bullae

18
Q

air trapping

A

onververste lucht blijft over in de longblazen/alveoli

19
Q

pathofysiologie COPD

A
  • Chronische ontsteking -> gladde spierweefsel verkrampt en bronchioli vernauwen(AV*). Ontstekingscellen scheidden allerlei mediatoren en enzymen uit die het ontstekingsproces versterken en structurele schade aanrichten.
  • Zwelling slijmvlies-> slijmklieren nemen in omvang toe, er wordt meer mucus geproduceerd en trilhaarepitheel neemt af in functie…slijm wordt minder goed naar boven getransporteerd. Hierdoor risico op infectie en verdere vernauwing bronchioli (AV*).
  • Longemfyseem->
    afbraak (longparenchym) wanden alveoli, wanden worden minder elastisch en raken zo erg beschadigd dat ze samenvloeien tot grotere longblazen(bullae).
    oppervlakte vermindering + moeilijk open blijven van de bullae zorgt dat er onververste lucht over blijft in de longblazen(air-trapping)
    -> stijging CO2 en afname O2 gehalte in het bloed(hypercapnie en hypoxemie).
  • door beschadiging alveoli gaan ook de omliggende capillairen gaan kapot. -> pulmonale hypertensie
20
Q

oorzaak exacerbatie COPD

A

virale/bacteriële luchtweginfecties en/of toename van blootstelling schadelijke stoffen.

21
Q

kenmerken exacerbatie COPD

A

toename van ontsteking, waardoor meer kortademigheid en sputum productie/verkleuring sputum.

22
Q

symptomen COPD(11)

A
  • kortademigheid(in het begin alleen bij inspanning)
  • Chronisch hoesten
  • Opgeven van helder sputum
  • Gewichtsverlies als gevolg van moeite met eten
  • spierzwakte
  • Oedeem in de benen
  • Ochtendhoofdpijn
  • Concentratieproblemen
  • Snelle oppervlakkige ademhaling
  • Tonvormige thorax
  • Voorovergebogen houding -> hierdoor optimaal gebruik van hulpademhalingsspieren.
23
Q

comorbiditeiten COPD

A
  • Laag lichaamsgewicht(lage spiermassa)
  • Obesitas(veroorzaakt meer kortademigheid en die patienten zijn meer beperkt in het dagelijks leven)
  • Osteoporose
  • Hart en vaatziekten, voornamelijk cor pulmonale door pulmonale hypertensie
  • Longkanker
  • Psychologische klachten zoals angst en depressie
24
Q

diagnostiek COPD

A

o Lichamelijk onderzoek

o Spirometrie: meet functie longen door FEV1/FVC bepaald. FEV1 is de hoeveelheid uitgeblazen luncht in de eerste seconde en FVC is de totale capaciteit. <0,70 na gebruik van een luchtwegverwijder, duidt op een persisterende luchtwegvernauwing. Spirometrie geeft risico op overdiagnostiek, dit kan namelijk ook een kenmerk zijn van veroudering. Toch adviseert GOLD t nog wel.

o Meetinstrumenten: GOLD, mMRC en CAT

o in kaart brengen risicofactoren

o tijdens een longaanval afwijkende geluiden en verminderd ademgeruis. Bij aanwezigheid van longemfyseem wordt er op de X-thorax vergrote longen gezien.

o Bloedonderzoek(waarbij CO2gehalte hoog is en de pH laag).

25
Q

streef saturatie COPD

A

90-92%

26
Q

behandelingsadviezen COPD

A
  • Stoppen met roken
  • Droge, warme omgeving
  • Voldoende drinken
  • Goed eten( voeding rijk aan antioxidanten zoals vit C en E, caroteen en vit D)
  • Voldoende beweging
27
Q

medicatie COPD

A

beginnend met kortwerkende luchtwegverwijders,.

niet voldoende? combinatie met langwerkende luchtwegverwijders gegeven.

Als patiënten frequente exacerbaties hebben en ernstig COPD dan worden daarnaast inhalatiecorticosteroïden gegeven(heeft bijwerkingen).

Zuurstof als echt nodig

Het influenzavaccin wordt aangeraden. Bij bacteriële infectie wordt antibioticum gegeven.

28
Q

wanneer wordt zuurstof gegeven bij COPD

A

zuurstof wordt alleen toegediend als patiënten chronische hypoxemie hebben in rust.

29
Q

inhalatiecorticosteroïden

A

ontstekingsremmende medicatie

De kuur is 5-7 dagen:

  • het verkort hersteltijd
  • verbeterd longfunctie
  • verbeterd de mate van arteriële hypoxemie
    -verkleind de kans op terugval.

maar heeft ook bijwerkingen

30
Q

bijwerkingen inhalatiecorticosteroïden

A
  • droge mond
  • schimmelinfectie mond- en keelholte
  • tachycardie