HC 4.3 Celbeschadiging en celdood Flashcards Preview

1.B.1 > HC 4.3 Celbeschadiging en celdood > Flashcards

Flashcards in HC 4.3 Celbeschadiging en celdood Deck (36)
Loading flashcards...
1
Q

Wat zijn oorzaken van celbeschadiging?

A
  • Langdurig zuurstofgebrek
  • Mechanische schade
  • Stralingsschade, ioniserende straling, warmte/koude straling
  • Chemicaliën, toxische stoffen
  • Infecties, leukocyten gemedieerde schade
  • Genetische defecten (ophoping van stoffen)
2
Q

Als een cel beschadigd raakt van wat voor schade kan er dan sprake zijn?

A

Reversibele en irreversibele schade.

3
Q

Waar kan irreversibele schade in worden verdeeld?

A

Onomkeerbare schade wordt ingedeeld in necrose, apoptose en autofagie (delen van de cel worden opgegeten door lysosomen).

4
Q

Waar hangt de ernst van de celschade vanaf?

A

De ernst van de cel schade hangt af van de mate van “stress” (aard, duur en intensiteit van de schade) waaraan de cel wordt blootgesteld. Wanneer reversibele schade overgaat naar irreversibele schade is afhankelijk van het celtype.

5
Q

Waar leidt onomkeerbare schade tot?

A

De onomkeerbare schade leidt tot het verlies van de:
1. Mitochondriale functie
2. Membraan structuur
3. DNA, chromatine structuur

6
Q

Wat is het verband tussen een dood lichaam en de organen en weefsels

A

Dood lichaam betekend niet dat alle cellen dan al dood zijn, anders konden we geen organen en weefsels transplanteren.

7
Q

Wat is de reversibele schade?

A

Het zwellen van de cel (ER gaat opzwellen en mitochondriën gaan opzwellen). Het cytoskelet raakt het contact kwijt met het celmembraan (membraan verliest zijn vorm). De celkern begint te klonteren. Deze zwelling kan weer weggaan, waardoor de cel weer functioneel wordt. Deze schade is reversibel.

8
Q

Wat is de irreversibele schade?

A

De zwelling neemt nog verder toe, zowel bij de cel als de celorganellen. Ribosomen laten los van het ER en de organellen barsten kapot. Er ontstaat verdere klontering van de kern en het DNA condenseert. Stukken celmembraan laten los waardoor de celinhoud vrij komt. Dit zorgt ervoor dat andere cellen beschadigen en dat afweercellen ernaar toe gaan. –> ontstekingsreactie.

9
Q

Kun je celdood zien op een lichtmicroscoop?

A

Ja, maar het punt dat die overgaat in celdood is niet te zien.

10
Q

Wat zijn de triggers die leiden tot celdood?

A
  • Een van de triggers is de stapeling van verkeerd gevouwen eiwitten, door schade aan bijvoorbeeld het DNA, dit leidt tot apoptose.
  • Andere triggers zorgen voor schade aan het cytoskelet, waardoor schade aan het celmembraan ontstaat.
  • Er zijn ook triggers die het celmembraan direct beschadigen. Bij beschadigingen aan het celmembraan zal de cel gaan zwellen.
  • Beschadigingen van de lysosomale membranen zorgt voor het vrijkomen van enzymen, waardoor schade ontstaat.
  • De membranen van de mitochondriën kunnen ook worden aangedaan, dit leidt tot het stopzetten van de ATP productie.
    Deze triggers leiden tot necrose.
11
Q

Wat treedt er op bij necrose (ten gevolge van zuurstoftekort)?

A

Vochtophoping en eiwitdenaturatie.

12
Q

Welke soorten necrose zijn er?

A
  • Liquefactie necrose
  • Coagulatie necrose
  • Gangreneuze necrose (ledematen)
  • Verkazende necrose (tuberculose)
  • Vet necrose (saponificatie, vaak in buikholte door de pancreas die gaat lekken)
  • Fibrinoide necrose (bloedvaten, bijv. autoimmuun ziektes)
13
Q

Wat is coagulatie necrose?

A

Veel vochtophoping, verzuring door anaërobe glycolyse leidt tot eiwitdenaturatie. Hierbij blijft de structuur behouden, wel verlies van de cellulaire morfologie. Bijvoorbeeld na een hartinfarct.

14
Q

Wat is liquefactie necrose?

A
  • Eiwitafbraak gebeurt van binnenuit door autolyse (dus door de cel zelf) of middel heterolyse (door ontstekingscellen)
  • Visceuze massa
  • Vaak gezien in hersenen, longen, soms in het hart na mdma
  • Associatie met infectie (bacterieel, schimmel)
  • Locale hydrolyse, cyste vorming, gevuld met pus (dode leukocyten)
15
Q

Wat vindt er zowel bij liquefactie necrose en bij coagulatie necrose plaats?

A

Aan het eind vindt er fagocytose plaats van de celdebris, proliferatie van fibroblasten en komt er littekenweefsel.

16
Q

Hoe is schade aan de hartspier aan te tonen?

A

Biomarkers in het bloed.

17
Q

Wat komt er vrij bij schade aan het hart?

A

Creatine fosfokinase (CPK), troponine T en I.

18
Q

Wat voor een biomarker is troponine?

A

Een goede marker voor 1-6 dagen na een infarct. Ook is troponine goed te gebruiken om een infarct met reversibele schade aan te tonen.

19
Q

Welke stoffen zijn na een hartinfarct direct te meten in het bloed?

A

De eiwitten myoglobine en FABP, omdat ze veel kleiner zijn dan troponine en CPK.

20
Q

Wanneer is CPK na een hartaanval in het bloed te vinden?

A

Tot twee dagen na het hartinfarct in het bloed te vinden.

21
Q

Wat is het nadeel van myoglobine als biomarker voor een hartinfarct?

A

Myoglobine is minder specifiek dan Troponine en CPK, want myoglobine zit ook in andere spieren. Als het dus in het bloed gevonden wordt wil dat dus niet meteen zeggen dat er een hartinfarct was maar kan het ook een spierbeschadiging zijn.

22
Q

Wat is FABP+?

A

Fatty acid binding protein. Is een klein molecuul dat snel vrijkomt na een myocardinfarct en is dus snel in het bloed te vinden, namelijk rond de 1 tot 24 uur na het infarct.

23
Q

In welke vormen komt celdood door apoptose voor?

A

Fysiologisch:
- Embryogenese
- Volwassenen: Menstruatie, Afstoting van darmcellen, Afsterven huidcellen
Pathofysiologisch
- Bijv. DNA schade door: Ionizerende straling, Zuurstofradicalen
- Ophoping fout gevouwen eiwitten
- Leukocyt gemedieerde celdood bijv. virus infecties.

24
Q

Wat is apoptose?

A

Geprogrammeerde celdood

25
Q

Via welke wegen kan apoptose plaatsvinden?

A

Apoptose kan vanaf buiten worden geregeld met behulp van de Death-receptor, of vanaf binnenuit, door celbeschadiging: tekort aan groeifactoren, DNA beschadiging, verkeerd gevouwen proteïnes.

26
Q

Hoe werkt apoptose?

A

Het plasmamembraan blijft in tact. Een apoptotische cel splitst apoptotic bodies af. Deze zijn nog wel omgeven door een membraan. De apoptotische cel geeft dus geen schade voor omliggend weefsel. Ook komen er geen ontstekingscellen op af.

27
Q

Hoe kun je de verschillen tussen necrose en apoptose goed weergeven? Wat is het ezelsbruggetje?

A

SUMO
Size – Uptake – Membrane – Organelles

28
Q

Wat is de SUMO voor necrose?

A

S - celzwelling, veel cellen tegelijkertijd.
U - Macrofagen opeten, veel inflammatie
M - Verlies van membraan integriteit en cellysis
O - Organellen zwellen en lysosomen lekken, random degradatie van DNA

29
Q

Wat is de SUMO voor apoptose?

A

S - cel gaat krimpen, meestal om één cel
U - Naburige cellen eten de boel op, geen inflammatie
M - Apoptose: membraan blebbing integriteit blijft bewaard  apoptotic bodies
O - mitrochondriën gaan pro-apoptotische eiwitten afscheiden, die het proces kunnen sturen. Chromatiden gaan condenseren, die gebeurt niet random.

30
Q

Wat is NETose?

A

Neutrophil Extracellular Traps. Dit zorgt voor extrusie van DNA door neutrofielen en andere leukocyten. DNA wordt bedekt met bactericide stoffen. Vervolgens wordt het DNA uitgespuugd als een soort netje. Hierbij kan het bacteriën immobiliseren of doden. Behalve schade aan bacteriën kan het ook zorgen voor schade aan eigen cellen en een ontstekingsreactie.

31
Q

Op welke manieren kunnen granulocyten in celdood gaan?

A

NETose, apoptose en necrose

32
Q

Hoe werkt de ischemie van de hartspier?

A

Bij een hartinfarct ontstaat er een ischemisch gebied achter een afgesloten coronair.
- De mitochondriën krijgen onvoldoende zuurstof. De ATP productie daalt of stopt.
- Door een ATP tekort kan de Na-pomp niet meer werken. Dit leidt tot een hoge osmotische waarde in de cel, waardoor er zwelling ontstaat.
- Daarnaast leidt onvoldoende zuurstof tot anaërobe glycolyse. Dit leidt tot lactaat vorming –> lagere pH.
- Tenslotte zorgt een tekort aan ATP ook voor het loslaten van ribosomen van het endoplasmatisch reticulum, waardoor er geen eiwitsynthese meer kan plaatsvinden.

33
Q

Wat zijn de stappen van O2-gebrek in de hartspier?

A
  1. ATP concentratie daalt
  2. Ion-gradiënten over (plasma)membraan dalen
  3. Eiwitsynthese daalt
  4. Plasmamembraan beschadiging
  5. Intracellulaire membraanbeschadiging
  6. Massale calcium influx (vanaf dit moment is er irreversibele schade)
  7. Contractieband necrose, inflammatie
34
Q

Wat zijn de determinanten van zuurstofgebrek?

A
  • Volledige vs partiële vaatobstructie
  • Alternatieve bloedtoevoer (door collateralen)
  • Acute vs geleidelijk obstructie
  • Gevoeligheid voor zuurstof tekort (conditionering)
35
Q

Waarom vindt er bij een hartinfarct eerst necrose plaats van het binnenste weefsel?

A

Binnenste deel van de hartspier is gevoeliger voor zuurstoftekort dus daar zal als eerste necrose optreden.

36
Q

Wat zijn aanpassingen die optreden in de hartspier na een infarct?

A
  • Hypertrofie: groter worden van de bestaande cellen, myocyten, en er vindt kerndeling plaats –> binucleair.
  • Hyperplasie: toename van het celaantal door proliferatie. Het aantal myocyten neemt NIET toe. Cardiac stam cells maken maar heel weinig nieuwe myocyten aan. Er vindt WEL proliferatie van fibroblasten plaats en zorgen voor bindweefselvorming.