HC'S WEEK 3 Flashcards

(141 cards)

1
Q

Op welke manier zijn de quadriceps femoris bi-articulair?

A
  • m. vastus lateralis, medialis en intermedius zijn mono-articulair
  • m. femoris is bi-articulair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 2 hoeken zijn er van belang bij de femur?

A

Inclinatie hoek = hoek gevormd tussen caput en collum van de femur
Anteversie hoek = hoek van tibiaplateau met de femurkop (gem. 14 graden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke spieren zijn ventraal te vinden bij de benen/het bekken?

A
  • m. quadriceps femoris
    • m. vastus medialis, lateralis & intermedius
    • m. rectus femoris
  • m. sartorius
  • m. tensor fascia lata
  • m. ileopsoas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke spieren zijn dorsaal te vinden bij de benen/het bekken?

A
  • m. gluteus maximus en medius
  • hamstrings
  • m. gastrocnemius
  • m. soleus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke 2 zenuwen bestaat de nervus ischiadicus eigenlijk?

A
  • nervus tibialis
  • nervus fibularis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Door welke zenuw worden de ventrale spieren geïnnerveerd?

A

Nervus femoralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Door welke zenuw worden de dorsale spieren geïnnerveerd?

A

Nervus ischiadicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 3 structuren zijn te vinden in het trigonum femoralis?

A
  • vena femoralis
  • arteria femoralis
  • nervus femoralis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Door welke 3 structuren wordt het trigonum femoralis begrensd?

A
  • m. sartorius
  • m. adductor longus
  • ligamentum inguinale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom heeft de musculus piriformis een belangrijke anatomische functie?

A
  • ligt precies over de n. ischiadicus heen
  • is scheidingslijn tussen plexus gluteus superior en plexus gluteus inferior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke spier innerveert de nervus gluteus inferior?

A

Musculus gluteus maximus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke groep spieren innerveert de nervus gluteus superior?

A

Abductoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf de pathogenese van MPS = mucopolysaccharidose?

A

= lysosomale stapelingsziekte, met stapeling van glycosaminoglycanen (darmaton sulfaat, heparan sulfaat, keratan sulfaat, chondroitine sulfaat of hyaluronzuur)
- dermatan/keratan sulfaat = invloed botten en kraakbeen
- heparan sulfaat = minder hersenontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf het klinische beeld van MPS? ()

A
  • groei onder normaalcurve
  • vervorming handen: klauwen, CTS
  • versterkte lordose van de rug
  • aangedane tanden
  • pupil afwijkingen: cornea clouding
  • grof gezicht: dikke tong, dikke lippen, dikke haren
  • grote lever en milt
  • slaapapneu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt een proteoglycaan gevormd?

A

Glycosaminoglycaan (disacharide) binden aan een eiwitketen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem 3 belangrijke functies van proteoglycanen?

A
  • adhesie molecuul
  • cofactoren
  • cytokines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van proteoglycanen in de ECM?

A

In de ECM vormen proteoglycanen grote complexen met hyaluronzuur (= hoofdbestanddeel van bindweefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van proteoglycanen in gewrichtskraakbeen?

A

In gewrichtskraakbeen zijn proteoglycanen in combinatie met collageen type II vezels belangrijk voor
- integriteit van kraakbeen matrix
- goede functie van kraakbeen matrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem 5 kenmerken van hyalien kraakbeen?

A
  • bevat proteoglycanen en aggrecan
  • collageen type II
  • elliptische chondrocyten bij oppervlak, dieper zijn
    deze nog rond
  • nutriënten diffunderen via het perichondrium
  • transport via beweging = pompende werking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het perichondrium?

A

= bindweefsel rondom kraakbeen
Behalve in gewrichtskraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem 3 kenmerken van elastisch kraakbeen?

A
  • lijkt op hyaliene kraakbeen
  • bevat elastine in elastische vezels
  • buitenoor, gehoorgangen, larynx en epiglottis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 5 kenmerken van fibreus kraakbeen?

A
  • zit tussen bindweefsel en hyalien kraakbeen in
  • collageen type I
  • collageen vezels en chondrocyten zijn parallel aan
    de spanning georiënteerd
  • geen perichondrium
  • in intervertebrale discus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke afwijkingen van kraakbeen zijn er bij MPS/mucopolysaccharidose te vinden?

A

Afwijkingen hyalien kraakbeen
Ernstige trachea-laryngomalacie
Afwijking elastisch kraakbeen = grote epiglottis
Afwijkingen fibreus kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is chondrogenese?

A

= tijdens embryonale ontwikkeling van mesenchymale cellen ontstaan kraakbeencellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Postnataal heb je betreft de chondrogenese 2 soorten groei, welke?
- interstitiële groei = mitose van chondrocyten - appositionele groei = differentiatie van cellen in het perichondrium
26
Uit welke 5 zones bestaat de groeiplaat?
1. Rustzone (hyalien kraakbeen met chondrocyt progenitor cellen) 2. Proliferatieve zone (mitose chondrocyten, vorming verticale kolommen) 3. Hypertrofische zone (chondrocyten matureren en worden hypertrofisch) 4. Calcificatie (chondrocyten dood, depositie van hydroxyapatiet) 5. Botzone (gaten chondrocyten gevuld met bloedvaten en osteoblasten die osteoïd gaan vormen)
27
Welke 3 punten zijn afwijkend bij MPS/mucopolysacharidose?
- stapeling GAGs in chondrocyten - ECM geeft afwijkingen in de groeiplaat - abnormale groei botten: verkorte dikke botten, lange pijpbeenderen
28
Wat is de primaire botafwijking die gevolgen heeft bij MPS/mucopolysacharidose?
Dysostosis multiplex = defectieve ossificatie - defect in normale ossificatie van foetaal kraakbeen
29
Waarin uit de dysostosis multiplex zich bij MPS/mucopolysacharidose? (3)
Knieën = genu valgum = X-benen Handen/voeten = hypoplastische irreguliere middenhands/voetbotjes, puntvormige vingerkootjes Heupen = afwijkend bekken op jonge leeftijd Wervels = afwijkende vorm, thoracolumbaire gibbus, kyfose, scoliose of lordose
30
Waarom zijn er heupafwijkingen bij MPS?
Os ilia wordt gevormd door endochondrale ossificatie Gevolg = later veel heupluxaties
31
2 entiteiten van gewrichten, welke?
Diarthrose = beweeglijk gewricht Synartrose = geringe/geen beweeglijkheid in gewricht
32
Noem 3 vormen van synartrose?
- synostose = bot naar bot: schedel - synchondrose = botten verbonden door hyaliene kraakbeen: rib aan sternum - syndesmose = botten verbonden door ligamenten of fibreus kraakbeen: symfysis pubis
33
Wat voor soort afwijkingen aan gewrichten kan je zien bij MPS/mucopolysacharidose?
Contracturen van gewrichten Synartrose: schedelnaden sluiten te vroeg = boothoofd met te verhoogde intracraniële druk
34
Behandelingsmogelijkheden voor MPS/mucopolysacharidose?
- enzymvervaningstherapie - wekelijks 4u infuus, niet curatief MAAR nog geen goede behandeling beschikbaar om kraakbeen schade te voorkomen
35
Noem de 5 pijlers van artrose in een synoviaal gewricht?
- verlies van gewrichtskraakbeen - ombouw van het subchondrale but - ontsteking van synoviale membraan = synovitis - gewrichtspijn na belasting - stijfheid en bewegingsbeperking MM = verminderde belastbaarheid & pijn
36
Bij welke 3 punten moet je artrose overwegen?
1. Leeftijd 45 jaar of ouder 2. Activiteiten gerelateerde pijn 3. Geen of kortdurende ochtendstijfheid (< 30 min)
37
Noem 6 uitkomsten uit anamnese of LO waardoor artrose waarschijnlijk wordt?
- opstartpijn en opstartstijfheid = pijn en stijfheid na inactiviteit - verminderde flexie/extensie - crepitaties bij bewegingsonderzoek - gevoeligheid vd gewrichtsspleet - benige verbreding van het gewricht
38
Wanneer beeldvormend onderzoek voor diagnose artrose?
Conservatief beeldvorming niet zinvol, tenzij - atypische presentatie - onverwacht snelle progressie of verandering in patroon van klachten - indicatie voor protheseplaatsing
39
Noem 2 groepen van oorzaken van artrose?
Primaire/idiopathische artrose Secundaire artrose na trauma, infectie, jicht, RA, gewrichtsafwijkingen, stollingsstoornis - hoger risico: obesitas, trauma, oud
40
Noem 3 functies van kraakbeen?
- glad oppervlak met lage wrijvingsweerstand - schok dempen - verdelen belasting over subchondraal bot
41
Noem de 6 stappen van de pathofysiologie van artrose?
- hyalien kraakbeen schade - falen reparatiemechanismen - subchondrale botveranderingen - inflammatoire processen - synovitis - verminderde belastbaarheid
42
Noem 3 niet-modificeerbare risicofactoren van artrose?
- leeftijd - geslacht: artrose = vrouwen, jicht = mannen - genetisch: collageen type II, HLA B27
43
Noem 5 modificeerbare risicofactoren van artrose?
- overgewicht en obesitas - trauma: intra-articulaire fracturen, ligament letsels, meniscus, kraakbeen - infectie: induceert chondrolyse - beroep - sportbelasting
44
Noem 6 röntgenafwijkingen die duiden op artrose?
- subchondrale sclerose - gewrichtsspleet versmalling - osteofytvorming - soms botoedeem - subchondrale cystevorming - deformatie = standsverandering
45
Beschrijf graad 0-4 van de Kellgren & Lawrence classificatie voor artrose?
Graad 0 = geen artrose Graad 1 = mogelijk gewrichtsspleet versmalling & osteofyten Graad 2 = zeker gewrichtsspleetversmalling, osteofyten en matige sclerose Graad 3 = duidelijke gewrichtsspleetversmalling, osteofyten, enige sclerose en cystevorming, deformiteit Graad 4 = ernstige gewrichtsspleetversmalling, sclerose, cysten, duidelijke deformiteiten en grote osteofyten
46
5 doelen van behandeling van artrose?
1. Voorlichting 2. Verminderen pijn en stijfheid 3. Behouden/verbeteren gewrichtsmobiliteit 4. Beperken lichamelijke handicaps 5. Behouden/verbeteren kwaliteit van leven
47
Beschrijf de conservatieve, niet-farmacologische therapie van artrose?
- voorlichting - gewichtsverlies - aanpassen belasting - oefentherapie/fysiotherapie: behoud/verbeter beweging, verminder pijn, versoepel spieren - voorkomen piekbelasting - spierversterking
48
Beschrijf de conservatieve, farmacologische therapie van artrose?
Doel = pijn verminderen Opties: paracetamol, topicale pijnstilling, NSAIDs, COX-2 remmers Soms injecties pijnstiller, corticosteroïden of hyaluronzuur
49
4 mogelijkheden betreft de operatieve behandeling van artrose?
- gewrichtssparend - gewricht verstijven = artrodese - gewricht verwijderen = resectie arthroplastiek - gewricht vervangen = prothese
50
2 soorten anesthesie?
- algehele anesthesie/narcose - loco-regionale anesthesie
51
Hoe werken algehele anesthetica?
- slaap >> pijnstilling > spierverslapping - patiënt onbewust & onresponsief op pijn - systemische toediening - effect CZS
52
Wat is de MAC/minimale alveolaire concentratie?
= maat voor de potentie van een anestheticum = concentratie gas in de long die nodig is om bij 50% van de patiënten een beweging te voorkomen in respons op chirurgische pijn
53
Noem 2 feiten betreft de MAC die belangrijk zijn voor het klinische gebruik van een anestheticum
Ongeveer 1,3 MAC voorkomt beweging in 95% van de patiënten Per 10 levensjaren circa 6% daling in MAC MAC = onafhankelijk van gewicht (hoeveelheid toe te dienen gaat wel per kg)
54
Noem 3 effecten van anesthetica op het CZS?
Verlies van bewustzijn (reticulaire formatie mesencephalus) Verlies van reflexen (hippocampus) Analgesie (thalamische sensorische nuclei)
55
Wat is het grootste gevaar/risico bij gebruik van anesthetica?
Door anesthesie ondervinden de neuronen minder prikkeling, als dit maar lang genoeg duurt kan er apoptose van neuronen ontstaan = neurotoxiciteit
56
Wat is het gevolg van anesthetica op cardiovasculaire systeem en leg dit uit?
Daling bloeddruk - daling contractiliteit van myocard - dilatatie perifere vascularisatie
57
Farmacokinetiek van anestheticum bepaald door 3 factoren, welke?
- oplosbaarheid in bloed en vet - alveolaire ventilatie - cardiac output
58
Wat is het partitiecoëfficiënt van een anestheticum?
= ratio van concentratie anestheticum in 2 fasen tijdens een evenwicht Bloed:gas partitiecoëfficiënt = oplosbaarheid in bloed Bepaalt snelheid van inductie en herstel na anesthesie (hoe lager hoe sneller)
59
Voorbeeld bloed:gas partitiecoëfficiënt?
- anestheticum alleen in bloed op te lossen - als dit makkelijk gaat, komt anestheticum niet snel bij de hersenen aan - als anestheticum slecht oplost in bloed komt het juist wel snel bij de hersenen aan DUS lage bloed:gas partitiecoëfficiënt = snelle werking
60
Wat is de olie:gas partitiecoëfficiënt?
= oplosbaarheid in vet - bepaalt vooral de potentie, maar ook kinetiek - hoge vetoplosbaarheid = vertraagt herstel
61
Van welke 2 factoren hangt het olie:gas partitiecoëfficiënt af?
- vetoplosbaarheid van het anestheticum - vetmassa van patiënt
62
Bij intraveneuze anesthesie is er sprake van een 2 compartimenten model, hoe werkt dit?
1 = distributie + eliminatie = na IV toediening 2 = eliminatie
63
Hoe werkt een lokaal anestheticum?
Remming van natrium instroom in zenuwcellen vanuit de binnenkant Middel moet hiervoor ambifiel zijn = zowel hydrofiel (binnen de cel) als lipofiel (door celmembraan heen)
64
Wat zijn 2 gevolgen van hypothermie?
- hogere kans wondinfectie - verminderde stolling
65
Beschrijf kenmerken van pre-operatieve zorg?
- evaluatie en risicomanagement - contra-indicaties - pre-habilitatie/BIBO (= better in, better out) - keuze anesthesie techniek - informed consent - pre-medicatie: sedatie, analgesie, cardiale stabilisatie, etc. - voorbereiding ingreep: eigen medicatie, nuchter - doorgaan met b-blokkers, anti-epileptica en| longmedicatie - CAVE antistolling, verminderde werking anticonceptiva, insuline aanpassen, etc.
66
Noem 6 risico's van algehele anesthesie?
- tandbeschadiging - druklaesies - allergie/anafylaxie - misselijkheid - infectie - hematoom
67
Noem 9 risico's van ruggenprik (LRA)?
- dwarslaesie - zenuwschade - hoofdpijn - neurologische schade - falen van techniek - allergie - infectie - hematoom - urineretentie
68
Wat is een mogelijke ernstige complicatie bij zowel algehele anesthesie als de ruggenprik?
Hypoxische hersenschade
69
Noem de belangen voor tijdens een operatie?
- positionering: chirurgische benadering, drukplekken, toegankelijkheid - anesthesie/analgesie/sedatie/spierverslapping - bewaking & ondersteuning vitale functies - basis monitoring = ECG, SaO2, BD, T, CO2 - behoud homeostase - vochtbeleid: bloedverlies, urineproductie, etc. - water, cristalloïd/zout, colloïd/eiwit, bloed - anticipatie op interventie bij problemen - communicatie - TOP = time-out procedure - hygiëne
70
Hoe werkt gaat het einde van een chirurgische ingreep in werking?
- uitleiding = wakker worden NIET wakker maken - stop toediening - afbraak/metabolisme - antagoneren? naloxon, flumazenil, neostigmine - pijnbestrijding - misselijkheid bestrijden: granisetron, metoclopramide, dexamethason - bewaking vitale functies - post-operatieve visite
71
Noem van 5 soorten pijnbestrijding de bijwerkingen?
Paracetamol = leverfalen NSAIDs = bloeding, nierfalen Opiaten = obstipatie, jeuk, verslaving, ademhalingsdepressie Esketamine = psychose, delier LRA = toxiciteit
72
Hoe kan je het aantal bijwerkingen van pijnstilling proberen te verminderen?
Een cocktail van middelen geven = supra-additieve multi-modale anesthesie
73
Wat is de DD bij heuppijn?
- osteonecrose heupkop - RA/jicht - femoral acetabulair impingement (FAI) - tendinopathie, bijv. ileopsoas - trochanter major pijnsyndroom - radiculair syndroom L2-3 - spondylolisthesis - SI pijn: sacro-iliitis, SI artrose - bil-claudicatie klachten - hernia inguinalis/femoralis - maligniteit - transient ischemic osteoporosis
74
Noem 4 symptomen bij coxartrose?
- pijn lies + bovenbeen: startpijn, continue pijn en nachtelijke pijn - verminderde loopafstand - bewegingsbeperking - mank lopen
75
Noem 4 operatieve opties bij coxartrose?
- totale heupprothese - girdlestone = protheses verwijderen - niet-lopers, onvoldoende bot, infectie - osteotomie proximale femur of acetabulum - jonge patiënten - arthroscopie voor herstellen heupvorm - artrodese, vastzetten gewricht - jonge patiënten < 30 jaar
76
Wat is een Ganz osteotomie?
= osteotomie acetabulum = os pubis, os ilium en os ischium doorzagen zodat je het acetabulum weer over de femurkop kan kantelen
77
Hoe kan osteonecrose van de heupkop ontstaan?
Door avasculaire necrose (AVN) - traumatisch - mediale collum fractuur - luxatiefractuur van de heup - niet-traumatisch - prednison gebruik - alcoholgebruik - hyperlipoproteïnemie
78
Met welke classificatie wordt avasculaire necrose van de heupkop geclassificeerd & hoe werkt deze?
Ficat classificatie I = geen veranderingen II = subchondrale sclerose, cysten III = subchondrale collaps, fractuur heupkop --> crescent sign IV = femur kop inzakking, secundaire veranderingen
79
Wat is de behandeling bij volwassenen met avasculaire necrose van de heupkop?
- bij pre-collaps stadium (ficat I of II) - verbeter herstel botnecrose & voorkomen collaps - conservatief: belasting verminderen, pijnstilling, klinische/radiologische evaluatie - operatief: heupkopdecompressie, osteotomie of THP (totale heupprothese)
80
Wat is 'core decompressie' bij AVN van de heup?
- in vroege, pre-collaps fase - druk normaliseren - pijn verminderen - revascularisatie - reparatie
81
Noem 3 indicaties voor een gewrichtsprothese?
- artrose met pijn - osteonecrose met pijn - functiestoornissen, met beperking ADL ondanks conservatieve therapie
82
Noem een absolute en een relatieve contra-indicatie van een gewrichtsprothese?
Absolute CI = inoperabele patiënt, infectie Relatieve CI = jonge leeftijd, overgewicht, ernstige comorbiditeit
83
Wat zijn de 2 primaire doelen van een totale heupprothese?
Primair = pijnreductie Secundair = herstel biomechanica van de heup CAVE: beenlengte verschil, instabiliteit, impingement, toename klachten, offset verandering (moment-arm verandering)
84
Beschrijf de pro-operatieve evaluatie bij een THP?
- uitgebreide anamnese, LO, X-bekken - bekken scheefstand, scoliose - bespreken complicaties
85
Welke 3 soorten benaderingen zijn er bij het plaatsen van een THP?
- voorste benadering - anterolateraal - posterolateraal
86
Leg de voorste benadering bij het plaatsen van een THP uit?
- tussen m. sartorius (n. femoralis) en m. tensor fascia lata (n. gluteus superior) door - dus ook tussen 2 zenuwen door = internervous plane - m. rectus femoris ook aan de kant
87
Beschrijf de laterale benadering bij het plaatsen van een THP?
- bij oudere patiënten - voordeel = heup minder uit de kom - nadeel = m. gluteus medius doorsnijden
88
Beschrijf de posterolaterale benadering bij het plaatsen van een THP?
Door m. gluteus maximus heen, dan zie je de korte exorotatoren
89
Noem complicaties van een totale heupprothese?
- diep veneuze trombose > profylaxe anticoagulatie - infectie - zenuwletsel (vooral n. ischiadicus = klapvoet) - luxaties - vaatletsel - fracturen - beenlengteverschil - loslating - ectopische botvorming (PAO) - overlijden
90
Noem 5 kenmerken van aseptische/mechanische loslating van een prothese?
- slijtage partikels polyetheen - ontstekingsreactie door macrofagen - botverlies rond prothese/botcement - loslating/inzakking - dreigende fractuur
91
Noem 4 functies van calcium?
- prikkelgeleiding - spiercontractie - immuunrespons - hormoonsecretie
92
Noem 3 functies van fosfaat?
- energievoorziening via ATP - DNA/RNA bouw - enzymen
93
Wat is de functie van vitamine D betreft de calcium-fosfaat huishouding?
Verhoogt calcium Verhoogt fosfaat --> meer absorptie in de darm
94
Wat is de functie van PTH betreft de calcium-fosfaat huishouding?
Verhoogt calcium Verlaagt fosfaat --> meer uitscheiding door nier
95
Wat is de functie van calcitonine betreft de calcium-fosfaat huishouding?
Verlaagt calcium
96
Wat is de functie van FGF23/Klotho betreft de calcium-fosfaat huishouding?
Verlaagt fosfaat
97
Hoe werkt vitamine D?
- ontstaat onder invloed van zonlicht - moet in 2 stappen geactiveerd worden - eerst in de lever, later in de nier omgezet tot actief vitamine D
98
Wat is het gevolg van een tekort aan vitamine D?
Laag calcium & laag fosfaat DUS start botresorptie door toename stimulatie hormoon PTH = calcium omhoog
99
Wat is de oorzaak van rachitis en osteomalacie?
Absoluut/relatief tekort aan actief (1,25-hydroxy) vitamine D(3)
100
Noem 4 oorzaken van een absoluut/relatief tekort aan actief vitamine D?
- vitamine D deficiëntie - onvoldoende 25-hydroxylering = leverziekten - onvoldoende 1a-hydroxylase activiteit = nierziekte - overig - vitamine D resistentie - anti-epilepticagebruik = versnelde afbraak vitamine D
101
Op welke 3 manieren kan een vitamine D deficiëntie ontstaan?
- tekort vitamine D in voeding - onvoldoende blootstelling aan zonlicht - malabsorptie --> coeliakie
102
Noem kenmerken van rachitis en osteomalacie?
- centraal = gestoorde mineralisatie van het bot - gebitsproblemen - O-benen - hoger risico fracturen - Looser's zones = pseudofracturen - hypocalciëmie = spierzwakte, hypotonie en tetanie/krampen - botpijn
103
Wat is de pathogenese van rachitis bij kinderen?
Bij kinderen onvoldoende mineralisatie van de groeischijven = verminderde lengtegroei + verbreding van de kraakbeenzones
104
Diagnostiek van rachitis en osteomalacie?
- lab: calcium, fosfaat, vitamine D, PTH, AF - beeldvorming: röntgen of DEXA scan
105
Behandeling van rachitis en osteomalacie?
Vitamine D suppletie
106
Welke 3 vormen van hyperparathyreoïdie bestaan er?
Primaire vorm = afwijking schildklieren zelf - calcium omhoog, fosfaat omlaag Secundaire vorm = bij dalende Ca-concentratie door nieraandoening of vitamine D gebrek - calcium laag-normaal (poging homeostase) Tertiaire vorm = bij 2e vorm waarbij bijschildklieren autonoom gaan functioneren, vaak met nierprobleem - calcium van laag-normaal naar heel hoog - fosfaat hoog WANT door nierprobleem niet uit te plassen
107
Overzicht labwaarden bij 3 vormen van hyperparathyreoïdie?
Primair = calcium omhoog, fosfaat omlaag Secundair = calcium laag-normaal Tertiair = calcium laag-normaal naar hoog, fosfaat hoog (niet uit te plassen)
108
Beschrijf het klinische beeld bij een hyperparathyreoïdie?
- meestal licht hoge serum Ca-concentratie zonder symptomen - wisselende fosfaatspiegels - vermoeidheid, buikpijn, spierzwakte, psychische veranderingen, poly-urie en niersteenkolieken
109
Beschrijf 5 kenmerken van botafwijkingen bij hyperparathyreoïdie?
- gegeneraliseerd botverlies - subperiostale botresorptie - multipele botcysten (= osteitis fibrosa cystica) WANT sterke toename activiteit osteoclasten - zout-en-peper aspect bij scheden - pathologische fracturen OF bruine tumor
110
Behandeling primaire hyperparathyreoïdie?
Excisie van de bijschildklieren
111
Behandeling secundaire hyperparathyreoïdie?
Vitamine D suppletie
112
Behandeling tertiaire hyperparathyreoïdie?
Niertransplantatie
113
Wat is de functie van Cinecalcet bij een hyperparathyreoïdie?
Verhoogt de gevoeligheid van de calciumreceptor voor extracellulair calcium, daardoor vermindering van de PTH aanmaak
114
Wat is renale osteodystrofie?
= verzameling botziekten voorkomend bij patiënten met een nierziekte
115
Noem 3 ziektes die behoren tot renale osteodystrofie?
- osteomalacie: verminderde biosynthese functie van vitamine D - osteoporose/decalcificatie: verminderde excretiefunctie van toxische metabolieten geeft metabole acidose - hyperparathyreoïdie: hyperfosfatemie geeft hypocalciëmie waardoor verhoging van PTH
116
Noem 5 kenmerken van Morbus Paget?
= goedaardige tumoren in bot waardoor verzwakking van botstructuren - osteitis deformans - focale skeletaandoeningen - toegenomen botombouw - activiteit osteoclasten omhoog, waarna activiteit osteoblasten ook omhoog
117
Beschrijf de epidemiologie van Morbus Paget?
- zelden voor 40e levensjaar - na osteoporose meest voorkomende metabole ziekte - mannen > vrouwen
118
Beschrijf de kliniek van Morbus Paget?
- meestal asymptomatisch - botpijn met warmte en gevoeligheid - bekken, femur, wervelkolom, tibia, schedel - soms artritis als focus dichtbij gewricht - verhoogd risico op fracturen - zenuwuitval door druk
119
Door welke 3 kenmerken heeft met bij Morbus Paget een verhoogd risico op fracturen?
- abnormale neerslag van weefbeen - corticale remodellering - intense osteoclasten resorptie
120
Beschrijf het lab onderzoek bij Morbus Paget?
- osteoclast activiteit omhoog = toename hydroxyproline/pyridoline in urine - osteoblast activiteit omhoog = toename AF
121
Wat is de behandeling van Morbus Paget?
- remmen osteoclasten activiteit - bisfosfanaten 1e keus: hoge dosis korte tijd - klachten en biochemische markers bepalen de intensiteit en duur vd behandeling - streven AF- en hydroxyproline-uitscheiding normaal - soms orthopedische operatie
122
Wat is de meest voorkomende congenitale stoornis van de groeischijf (= osteochondrodysplasieën)?
Achondroplasie
123
Wat is het mechanisme achter achondroplasie meestal?
- mutatie in gen dat codeert voor FGFR3 (fibroblast groeifactor receptor 3) op chromosoom 4 - familiaire mutatie Gevolg = overstimulatie deze receptor, waardoor remming proliferatie van kraakbeen
124
Wat is osteogenesis imperfecta?
= brittle bone disease, type I t/m IV - type II = autosomaal recessief, lethaal
125
Noem 4 kenmerken van osteogenesis imperfecta?
- blauwe sclerae - gestoorde dentinogenese - gehoorstoornissen - multipele fracturen & dus ook deformiteiten
126
Wat is osteopetrose?
= marble bone disease = aandoeningen door insufficiëntie osteoclasten activiteit = ziekte van Buchem
127
Wat is de pathogenese achter osteopetrose?
Afwijkende sclerostine productie - zorgt normaal dat botproductie geremd wordt
128
Beschrijf de radiologische beoordeling bij een mogelijke heupfractuur?
- verlies van collum hoogte - hogere stand van trochanter major - verlies van bogen gevormd door ramus superior en os pubis - dubbel contour bij femurkoppen
129
Waarom is er bij ouderen een verhoogd risico op avasculaire botnecrose van de femurkop?
De ramus acetabularis in het ligamentum teres is bij ouderen meestal geoccludeerd
130
Welke 3 soorten heupfracturen betreft de femur bestaan er?
- collum femoris fractuur = intra-capsulair - pertrochantere fractuur = extra-capsulair - subtrochantere fractuur = extra-capsulair
131
Welke classificatie wordt gebruikt voor intra-capsulaire fracturen van de heup?
Garden classificatie: mate van dislocatie & indicatie kans op kopnecrose 1. Normaal 2. Fractuur, onverplaatst 3. Fractuur, verplaatst
132
Wat is het risico bij een verplaatste, intra-capsulaire collumfractuur?
Kans op kopnecrose - AVN van caput femoris
133
Wat is een tweede classificatie die gebruikt kan worden voor intra-capsulaire fracturen van de femur collum?
Pauwels classificatie: richting fractuurvlak en indicatie stabiliteit - kleinere hoek femurkop en collum chirurgicum = betere prognose
134
Noem 3 behandelingsmogelijkheden bij intra-capsulaire femurfractuur?
- DHS = dynamische heupschroef - geeft fractuur compressie - gecannuleerde schroeven - alleen nog bij kinderen - prothese
135
Wat is het beleid rondom protheseplaatsing bij een intra-capsulaire femurfractuur, met kijk op de Garden classificatie?
Garden I = conservatief/kopsparend Garden II = kopsparende operatie Garden III/IV < 75 jaar = kopsparend Garden III/IV > 75 jaar = prothese ivm risico AVN
136
Welke 2 behandelingsmogelijkheden zijn er bij een extra-capsulaire femurfractuur?
- intramedullair osteosynthese materiaal - minder risico uitbreken osteosynthese materiaal - plaat-osteosynthese
137
Welke complicaties kunnen optreden na een operatieve behandeling?
- nabloeding - wondinfectie of geïnfecteerd implantaat - malunion/nonunion - delier/cognitieve achteruitgang - decubitus - pneumonie - DVT of longembolie
138
Van welke factoren hangt de behandeling af bij een extra-capsulaire femurfractuur?
- leeftijd - mate van dislocatie - comorbiditeiten - behoefte directe belastbaarheid - mate pre-existente coxartrose - vasculaire status
139
Noem prognostische factoren van belang bij een behandeling van een femurfractuur?
- (biologische) leeftijd - comorbiditeiten - medicatie - leefstijl en roken - mate van dislocatie (intra-capsulair) - mate van instabiliteit (extra-capsulair)
140
Wat is het gevolg van afname hoeveelheid glycosaminoglycanen in een gewricht?
- GAGs weg door beschadiging + ionen lekken - minder negatieve lading - minder aantrekking van water - minder dempende werking van kraakbeen
141
Welke proteoglycanen zitten er in hyalien kraakbeen?
- chondroitine 4-sulfaat - chondroitine 6-sulfaat - keratan sulfaat NIET dermatan sulfaat = elastisch kraakbeen