hc1 - data mondeling Flashcards

(48 cards)

1
Q

model

A

vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

doel van een model

A

communicatie, afstemming en beperken van complexiteit door abstractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gegevensbeheer

A

het afbeelden van de werkelijkheid in computerbestanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

entiteiten

A

tastbare dingen die je wil gaan opslaan (bijv. een boom). Je kan ze nog niet direct in een database zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2 soorten entiteiten

A

abstracte entiteit en concrete entiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

abstracte entiteit

A

het abstracte begrip (boom). wordt beschreven als entiteitstype met tussen haakjes de attributen: boom(soort, hoogte, leeftijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

concrete entiteit

A

= instantie
(een hele specifieke boom: soort plantaan, hoogte 4,78 meter, leeftijd 18 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

attributen

A

kenmerken of eigenschappen (bijv. de hoogte van een boom). Kan je wel direct in een database zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarde

A

hoort bij het attribuut (bijv. hoogte = 4,78 meter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

relatie

A

altijd tussen entiteiten (student volgt een vak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de tabelnaam?

A

objecttype = entiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de tabelkoppen?

A

attributen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat staat er in de overige regels van een tabel?

A

objecten / records

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat staat er in een cell van een tabel?

A

een waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het doel van database modelleren?

A

effectief en efficiënt opslaan van gegevens die nodig zijn voor een bepaalde taak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bottum-up methode betekenis

A

normaliseer bestaande data om zo een efficiëntere data-structuur te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

stappenplan van bottum-up methode

A
  1. inventarisatie
  2. selectie
  3. normalisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

inventarisatie (eerste fase bottum-up methode)

A

brainstormen met opdrachtgever (welke gegevens zijn van belang, gesprekken met medewerkers, papieren administratie)
ruim denken (later schrappen is beter dan vooraf vergeten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

selectie (tweede fase bottum-up methode). waar worden keuzes op gebaseerd?

A

Het draait om essentie.
Keuzes worden gebaseerd op - relevantie
- beschikbaarheid
- wetgeving
- hoeveelheid ruimte voor opslag
- hoeveelheid werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is het resultaat na de selectie fase van bottum-up methode?

A

een platte tabel = nulde normaalvorm
- geen structuur
- kolommen voor de attributen
- regels voor de objecten

21
Q

wat is de betekenis van normalisatie? (derde fase van bottum-up methode)

A

databasemodel efficiënter maken zonder dataverlies.

22
Q

wat zijn anomalies en welke 3 soorten heb je?

A

eigenaardigheden die een database kan hebben.
- update anomalie
- insert anomalie
- delete anomalie

23
Q

update anomalie

A

je verandert iets in de tabel (update), bijvoorbeeld een naam van een vak. als gevolg ga je van 2 naar 3 vakken

24
Q

insert anomalie

A

je voegt een extra rij toe (nieuwe docent), maar je moet nog een vakje leeglaten (omdat je bijv. nog niet weet welk vak een nieuwe docent gaat geven)

25
delete anomalie
je verwijdert iets (als je bijv. een vak wilt verwijderen, verwijder je die hele regel, dus ook de gegevens van die docent (als de docent alleen dat vak geeft)
26
wat zijn de 4 eisen van eerste normaalvorm?
- ieder attribuut is atomair n bevat dus hoogstens 1 waarde (in elke cel mag niet meer dan 1 gegeven staan) - geen attribuut wordt herhaald - de tabelstructuur verandert niet in de tijd - er zijn geen volledige identieke regels
27
wat is een functionele afhankelijkheid (vorm)?
A1, A2, ..., An -> B1, B2, ... Bm
28
Wanneer heeft een tabel een functionele afhankelijkheid?
Als jij de waardes weet die horen bij de attributen voor de pijl, dan ligt daarmee vast wat de waardes zijn die horen bij de attributen na de pijl.
29
voorbeelden functionele afhankelijkheden
(vak, module) > docent (er is maar 1 moduleverantwoordelijke) docent > academie (een docent werkt voor slechts 1 academie) (vak, module) > (docent, academie)
30
Superkey =
Als je een functionele afhankelijkheid hebt, waarbij alle attributen uit de tabel worden genoemd, dan noem je het gedeelte voor de pijl de superkey
31
is elke candidate key een superkey en andersom?
elke candidate key is een superkey (de kleinste), maar je kan ook superkeys hebben die groter zijn dan de candidate key (dus niet elke superkey is een candidate key)
32
Candidate key =
de kleinste combinatie van haakjes (verzameling van attributen) die ook een superkey is
33
primary key =
de meest logische candidate key
34
partial key =
elke deelverzameling van candidate keys. dus als een candidate key bestaat uit meerdere attributen, dan is elk van de losse attributen én elke combinatie daarvan, een partial key.
35
wat zijn de superkeys bij deze functionele afhankelijkheid? (vak, module) > (docent, academie)
- (vak, module) - (vak, module, docent) - (vak, module, academie) - (vak, module, docent, academie)
36
wat is de candidate key bij deze functionele afhankelijkheid? (vak, module) > (docent, academie)
(vak, module)
37
wat is de primary key bij deze functionele afhankelijkheid? (vak, module) > (docent, academie)
(vak, module)
38
wat zijn de partial keys bij deze functionele afhankelijkheid? (vak, module) > (docent, academie)
- vak - module
39
twee soorten afhankelijkheden
partiële afhankelijkheid transieve afhankelijkheid
40
wat is een partiële afhankelijkheid?
een functionele afhankelijkheid, waarbij de attributen voor de pijl partieel keys zijn
41
wat is een transieve afhankelijkheid? + voorbeeld
krijg je door functionele afhankelijkheden te combineren (vak, module) > docent combineren met docent > academie geeft (vak, module) > academie)
42
Wat zijn de 2 eisen voor tweede normaalvorm?
- het voldoet aan de eerste normaalvorm - er zijn geen partiële afhankelijkheden
43
Je hebt een 1NF tabel met onderstaande partiële afhanklijkheid. Hoe zet je deze in 2NF? Naam > (Adres, Plaats, Bloedgroep, Huisarts, Adres arts, Tel.nr. arts)
Je gaat de 1NF tabel splitsen in 2 tabellen. - Alle attributen die in de partiële afhankelijkheid staan zet je in 1 tabel. - In tabel 2 zet je alle overige attributen (in dit geval bezoekdatum en kosten) en de attributen die bij de partiële afhankelijkheid voor de pijl staan (in dit geval naam)
44
2 eisen derde normaalvorm
- het voldoet aan de tweede normaalvorm - alle niet-sleutel attributen hangen niet meer af van andere niet-sleutel attributen (er zit dus nog een functionele afhankelijkheid zonder de key in één van de tabellen van de 2NF).
45
Tabel naar derde normaalvorm zetten. In het voorbeeld kan de volgende functionele afhankelijkheid nog eruit worden gehaald: huisarts > (adres arts, tel.nr. arts) Hoeveel tabellen heb je nu? (je had er in 2e normaalvorm 2)
3 huisarts > adres arts, tel.nr, arts naam > adres, plaats, bloedgroep, huisarts naam, bezoekdatum > kosten
46
2 eisen Boyce-Codd normaalvorm (BCNF)
- het voldoet aan de derde normaalvorm - voor elke functionele afhankelijkheid geldt dat het gedeelte voor de pijl een candidate key (dus zo kort mogelijk) is (3NF is bijna altijd BCNF)
47
staan onderstaande 3 tabellen (3NF) ook al in BCNF? huisarts > adres arts, tel.nr, arts naam > adres, plaats, bloedgroep, huisarts naam, bezoekdatum > kosten
Ja huisarts is een primary key naam is een primary key naam, bezoekdatum is een primary key
48
welke normaalvormen zijn er?
nulde normaalvorm eerste normaalvorm tweede normaalvorm derde normaalvorm boyce-codd normaalvorm