HC7 Flashcards

1
Q

hoe ziet Eenlagig plaveisel epitheel er uit, wat is de functie en waar zit het

A

plat. door de dunne laag kan er diffusie plaatsvinden. in endotheelcellen (binnenkant bloedvat) en serosa dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe ziet Eenlagig kubisch epitheel er uit. Waar zit het, noem voorbeeld. zit epthieel het aan basale of apicale kant.

A

even hoog en breed. in klierbuisjes, zoals nieren. basale kant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe ziet Eenlagig cilindrisch epitheel er uit, noem een voorbeeld.
waar bestaat de epitheel laag uit hier.
waar zit de basale lamina hier

A

hoger dan breed.
Darmen.
enterocyten en slijmbekercellen.
tussen epitheelcellen en lamina propria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar zit Pseudomeerlagig (trilhaar) epitheel en hoe zit het er uit

A

in de longen. lijkt of er meerdere lagen zijn maar ze zijn allemaal met basale lamina verbonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe ziet Meerlagig plaveiselepitheel er uit

A

meerdere lagen van platte cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar zit onverhoornd Meerlagig plaveiselepitheel. hoe is het opgebouwd

A

in de slokdarm. epitheelweefsel - basale lamina - bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verschil onverhoornd en verhoornd Meerlagig plaveiselepitheel

A

bij onverhoornd hebben de bovenste cellen hebben nog een celkern. in verhoornd hebben de bovenste cellen alleen nog keratine filamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar zit verhoornd Meerlagig plaveiselepitheel. hoe is het opgebouwd

A

epidermis. stratnum granulsum - stratnum basale - basale lamina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorbeelden exocriene klieren. waar geven de klieren hun product af en hoe.

A

melkklier, zweetklier en talgklier. De klier blijft verbonden met het epitheel via een
buis. Deze klieren geven hun product af aan het lumen van bijvoorbeeld de darm, maar ook de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voorbeelden endocriene klieren. waar geven de klieren hun product af en hoe.

A

hormoonproducerende klieren. De klier blijft niet verbonden met het epitheel. De
buis verdwijnt. Deze klieren geven hun stoffen af aan de circulatie. Dus goede doorbloeding is vereist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke soorten stamcellen zijn er en wat zijn kenmerken

A

Totipotent: stamcel die een heel organisme kunnen vormen (placenta + embryo/inner cell mass)
Pluripotent: stamcellen kunnen elke cel worden (embryonale stamcellen)
Mulitpotent: stamcellen kunnen meerdere cellen worden maar niet alle zoals de hematopoëtische stamcel of de stamcellen in de darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar zitten de stamcellen in de darm

A

crypten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar zitten de stamcellen in de epidermis

A

stratum basale. De stamcellen zitten gelinkt aan de basale lamina.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke soorten precursors kan een hematopoëtische stamcel vormen:

A

Myeloïde stamcel:
- erytropoeise (rode bloedcellen),
- trombopoese (megakaryocyten → bloedplaatjes)
- leukopoiese (eosinofielen, basofielen, neutrofielen, monocyten → macrofagen en osteoclasten!)
Lymfoïde stamcel:
- leukopoiese (B lymfocyt, T lymfocyt en natural killer cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verschillen epitheel en bindweefsel

A

Epitheel: heel veel cellen en heel weinig ECM
Bindweefsel: veel minder cellen en veel ECM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kenmerken epitheel (4)

A
  • Bestaat voornamelijk uit cellen
  • Basale lamina vormt grens met eronder liggende bindweefsel
  • Relatief weinig ECM
  • Epitheelcellen zijn polair dus de beide kanten zijn verschillend
17
Q

wat zijn de ECM componenten van de basale lamina

A

type 4 collageen
laminine
nidogen en perlecan (proteoglycan)

18
Q

wat is laminine , waar zitten ze aan vast en waar steken ze door heen

A
  • lange glycoproteïnen
  • zitten vast aan het transmembraan integrine eiwitten in de basale celmembraan
  • steken door het netwerk van collageen type 4
19
Q

wat doen Nidogen (een korte touw achtig eiwit) en perlecan (proteoglycaan):

A

crosslinken laminine aan het type 4
collageen netwerk en helpt om de 3D strucutuur van de basale membraan te vormen, om te binden aan het
epitheel en om de porie grootte te bepalen en de grootte van de moleculen die er doorheen kunnen.

20
Q

wat zijn integrines

A

transmembraan eiwitten

21
Q

functie basale lamina

A
  • Aanhechtingsplaats epitheelcellen
  • Matrijsfunctie bij weefselherstel
  • Selectieve scheiding van cellen
  • Filter macromoleculen
22
Q

waar bestaat bindweefsel uit en noem voorbeelden

A
  • Cellen
  • Vezels
  • Tussenstof (proteoglycanen en weefselvloeistof)
    voorbeelden: Dermis, Pezen, Kraakbeen
23
Q

door wat worden collageen en elastine geproduceerd

A

fibroblasten

24
Q

waar bestaat de tussenstof van bindweefsel uit

A

glycosaminoglycanen (GAGs), proteoglycanen, lycoproteïnen en weefselvloeistof

25
waar zijn GAGS uit opgebouwd wat voor lading hebben de wat trekken ze aan wat nemen ze op zodat ze een vullende en kussenachtige eigenschap hebben
suikergroepen negatieve lading natrium en water kationen en water
26
hoe is een proteoglycaan opgebouwd. noem een voorbeeld
kerneiwit met heel veel gags eraan. meer suiker dan eiwit dus. voorbeeld is perlecan in de basale lamina
27
functie glycoproteine
hebben veel bindingsplekken voor integrines en andere oppervlakte moleculen
28
uit welke filamenten bestaat het cytoskelet
1. Intermediaire filamenten: zijn de stevigste van de drie. Beide uiteinden zijn hetzelfde. 2. Microtubuli: zijn heel dynamisch en groeien uit een centrioli. Ze kunnen veel afgebroken en opgebouwd worden wanneer nodig. 3. Actine filamenten: liggen niet kriskras door de cel, maar vooral onder de celmembraan. Ze zijn belangrijk voor de celvorm en de beweging van de cellen. ze zijn het dunste en kleinste van de drie cytoskelet filamenten
29
wat is de funcitie van een tight junction
zorgen voor een goede afsluiting van de apicale en baso-laterale rand. Is niet stevig, maar sluit wel goed af. Ligt als een band om de cel.
30
wat is de functie van adherens junctions
zijn erg stevig en zijn aan de binnenkant van de cellen verbonden via ACTINE filamenten. Ligt als een band om de cel
31
functie desmosomen
verbinden de cellen via intermediaire filamenten (keratine filamenten). Deze junctions zijn het stevigst van alle junctions
32
functie gapjunctions
vormen kanaaltjes waardoor kleine wateroplosbare moleculen doorheen kunnen. Een cel kan zelf bepalen hoeveel gap junctions een cel heeft. Gap junctions bestaan uit connexons.
33
functie hemidesmosomen
verankeren de cellen door midden van intermediaire filamenten (keratine filamenten) die vastzitten aan integrines en dan aan de basale lamina, waar integrine vastzit aan laminine
34
in welke klassen kunnen intermediaire filamenten worden opgedeeld
o keratine filamenten: in epitheelcellen (blaarziekten, epidermolysis bullosa) o Vimentine en vimentine gerelateerde filamenten: in bindweefsel, spiercellen en gliacellen o Neurofilamenten: in zenuwcellen (ALS) o nucleaire laminine: versterken de nucleaire envelop (progeria)
35
welke twee soorten pootjes zijn er in de vorm van uitstulpingen
Lamellipodium: platte uitstulping Filopodium: puntachtige uitstulping
36
aan welke kant van actine kan polymerisatie plaatsvinden. wat gebeurd er dan
aan het plus einde. lamellipodium wordt dan groter
37
wat is de focal contact
actine dat bindt aan de ECM via integrines
38
waar kan fibronectine aan binden
collageen en een integrine dimeer
39
wat zit er aan de plus kant en aan de min kant van microtubili
plus kant: beta tubuline min kant: alfa tubuline