HC8 Flashcards

(52 cards)

1
Q

Anomie

A

gebrek aan morele sturing, normloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mertons `Theories of the middle range´

A

praktisch, overzichtelijke theorieën die niet alles proberen te verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Self-fullfilling prophecy

A

een oorspronkelijk valse voorspelling wordt waar, omdat mensen geloven dat het waar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mattheüs-effect

A

de “succesvolle” wordt nog succesvoller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anomie hypothese

A

naarmate er minder overeenstemming is in waarden over doelen en normen of middelen om die te bereiken, des te meer criminaliteit–> hoe meer anomie, hoe meer mensen illegitieme middelen gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Anomietheorie; Durkheim vs. Merton

A
  • Durkheim pastte het toe op zelfdoding en had het over het ONTBREKEN van normen en waarden
  • Merton voegt eraan toe dat het ook kan komen door de ONVERENIGBAARHEID van normen en waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anomie is….

A
  • Generaliseerbaar
  • Kan voor verbetering zorgen, want is sociaal en cultureel bepaald
  • Zorgt voor uitbreiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Witteboordencriminaliteit

A

rijke mensen die hun rijkdom vergroten op een illegale manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschil Merton en Sutherland wat betreft criminaliteit

A
  • Merton: “hogere klassen hebben meer toegang tot legitieme middelen en zijn daarom minder crimineel dan lagere klassen”
  • Sutherland: “hogere klasssen hebben meer toegang tot zowel legitieme als illegitieme middelen, waardoor financiële criminaliteit verhoogt”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Primaire deviantie

A

normovertredingen die geen sterke reactie van de samenleving oproepen en weinig effect hebben op het zelfbeeld van de deviant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Secundaire deviantie

A

Door reacties op primaire deviantie kan een individu een deviante identiteit aannemen en regelmatig normen gaan overtreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Controletheorie

A

sociale controle wordt bepaald door mensen die wel of niet op de gevolgen van hun gedrag anticiperen–> mensen die weinig te verliezen hebben zullen eerder regels overtreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3 soorten bindingen bij sociale cohesie

A
  • Affectieve bindingen
  • Economische bindingen
  • Institutionele bindingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

affectieve bindingen

A

bindingen van verwantschap en liefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

functies van het gezin volgens structureel functionalisme

A
  • socialisering
  • reguleren van seksuele activiteiten
  • sociale positionering
  • materiële en emotionele zekerheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

functies van het gezin volgens conflict perspectief

A
  • bezit en nalatenschap veiligstellen
  • patriarchaat
  • Ras en etniciteit; trouwen binnen sociale groep houdt hiërarchieën in stand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

functie van het gezin volgens symbolisch interactionisme

A
  • geeft de mogelijkheid tot intimiteit door emotionele banden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verklaringen voor het aantal echtscheidingen

A
  • Toenemen individualisme
  • romantische liefde verdwijnt
  • vrouwen zijn niet meer afhankelijk van mannen
  • huwelijk brengt spanningen mee
  • scheiding wordt sociaal geaccepteerd
  • scheiding wordt makkelijker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Economische bindingen

A

binding op het vlak van uitwisseling van goederen, productie middelen en arbeid, zoals de beroepsbevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Institutionele bindingen

A

bindingen die je hebt met andere intermediaire groepen, zoals politieke partijen, vakbonden, verenigingen en godsdienstige groeperingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Voordelen structureel functionalisme

A
  • Échte sociale verklaring
  • invloed integratie op zelfdoding en criminaliteit
  • invloed soort normen
  • invloed socialisatie
  • invloed anomie
22
Q

Nadelen structureel functionalisme

A
  • Veel nadruk op het belang van normen
  • immunisering structureel functionalisme
  • Potentieel circulair; soms geen causale verbanden
23
Q

Sociale groep

A

twee of meer mensen die zich met elkaar identificeren en met elkaar interacteren

24
Q

Sociale categorie

A

mensen met een gemeenschappelijk status, zoals vrouwen, studenten en huiseigenaren

25
Primaire groep
een kleine sociale groep waarvan de leden persoonlijke en duurzame relaties met elkaar behouden
26
Secundaire groep
een grote, onpersoonlijke sociale groep waarvan leden een specifiek doel nastreven. Zwakke emotionele banden, weinig kennis over elkaar
27
Instrumenteel leiderschap
richten op het voltooien van een opdracht
28
Expressief leiderschap
richten op het welzijn van de groep
29
Conformisme
Mensen passen zich aan om bij een groep te horen
30
Ash' experiment conformisme
proefpersonen gingen zich conformeren aan de groep, zelfs als ze duidelijk het verkeerde antwoord moesten geven
31
Milgrams experiment conformisme
proefpersonen werden zodanig ver onbewust gedwongen tot de autoritaire persoonlijkheid door middel van gezag
32
Jones' experiment conformisme
"The Wave"; een leraar gaf bepaalde leerlingen voorrang, wat ervoor zorgde dat ze zich gelijkend aan de Nazi's gingen gedragen
33
Referentiegroep
sociale groep die voor evaluaties en beslissingen als referentiepunt dient en waarmee leden zich vergelijken
34
Dyade
relatie tussen twee personen met intense interactie die inherent instabiel is, wanneer één persoon stopt houdt het bestaan van de relatie op
35
Triade
een groep van drie personen die minder instabiel is door isolatie en weinig flexibiliteit, kleine groepen zijn persoonlijker maar handiger met taken
36
Formele organisaties
omvangrijke, secundaire groepen die hun doelen zo efficiënt mogelijk willen realiseren door een "organisatiecultuur".
37
Utilitaire organisaties
iedereen werkt om van levensonderhoud te kunnen voorzien
38
Normatieve organisaties
Iedereen werkt om een waardevol doel na te streven
39
organisaties met dwangregime
iedereen werkt omdat het gedwongen en niet vrijwillig is, zoals gevangenis of psychiatrisch ziekenhuis
40
Cultuur
systeem van waarden, overtuigingen, normen, gebruiken en objecten die een manier van leven bepalen
41
42
Structureel functionalistische visie op cultuur
Cultuur bewaakt de orde en voorkomt het uiteenvallen van de samenleving
43
conflictsociologische visie op cultuur
Cultuur bevestigt ongelijkheid
44
Interactionistische visie op cultuur
Klasse-distincties van hoge en lage cultuur
45
Socialisatieproces
er wordt geleerd hoe men zich moet gedragen in een groep, wat gebaseerd is op ervaringen, regels en het eigen maken van een cultuur
46
Culturele reproductie
het doorgeven van dominante kennis van generatie op generatie
47
Cultureel kapitaal
de voorsprong op basis van culturele bagage en capaciteit om die eigen te maken
48
Subculturen
aparte segmenten van de samenleving met eigen praktijken
49
Tegencultuur
cultuur die zich verzet tegen de dominante cultuur in de samenleving, zoals studentenprotesten
50
Etnocentrisme
Cultuur beoordelen op basis van je eigen cultuur, waardoor vooroordelen, onbegrip en conflict ontstaan
51
Cultureel relativisme
Cultuur beoordelen op basis van haar standaarden
52
Labellingstheorie
Deviant gedrag komt voort uit hoe anderen op de deviantie reageren