hemostase Flashcards

(77 cards)

1
Q

Wat is hypertrofie?

A

Dit is het groter worden van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is hyperplasie

A

dit is het vermeerderen van het aantal cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is atrofie?

A

het kleiner worden, krimpen van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is metaplasie?

A

Dit is wanneer één celtype vervangen wordt door een ander celtype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef een voorbeeld van metaplasie?

A

bv. kubisch epitheel wordt vervangen door plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een normale cel (homeostase) gaat bij een stress verhoogde vraag … tonen

A
  • adaptatie tonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het adapteren van een normale cel kan volgens welke 4 manieren?

A
  • hypertrofie
  • hyperplasie
  • metaplasie
  • atrofie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer de cel zich niet kan aanpassen (adapteren) onstaat er …

A

celschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Celschade kan tot 3 dingen leiden

A
  • tot reversibele schade
  • subcellulaire veranderingen
  • Adaptose (einde)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De reversibele schade wordt uiteindelijk irresversibel en er ontstaat …

A
  • Necrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een normale cel kan ook een negatieve stimulus tegenkomen en er ontstaat

A
  • celschade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De grootte van de cel gaat bij necrose

A
  • vergroten (zwelling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De grootte van de cel gaat bij adaptose

A
  • verminderen (krimpen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De kern van de cel gaat bij necrose

A
  • lysis van de kern
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De kern van de cel gaat bij adaptose

A
  • fragmenteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het plasmamembraan gaat bij necrose

A
  • verstoord geraken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het plasmamembraan gaat bij adaptose

A
  • intact blijven met veranderde structuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de celinhoud gaat bij necrose

A
  • enzymatische vertering, kan uit de cel lekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De celinhoud gaat bij adaptose

A
  • blijft intact, kan vrijgezet worden in adaptotische lichaampjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de ontstekingsreactie in naburige cellen gaan bij necrose

A
  • vaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de ontstekingsreactie in naburige cellen gaan bij adaptose

A
  • nee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

fysiologisch of pathologisch bij necrose

A
  • altijd pathologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

fysiologisch of pathologisch bij adaptose

A
  • vaak fysiologisch

- soms pathologisch als gevolg van celschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bij adaptose is het vaak fysiologisch, waardoor?

A
  • door ongewenste cellen te elimineren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
bij adaptose is het soms pathologisch als gevolg van celschade, zeker als er schade is aan één bepaalde cel namelijk?
- het DNA (DNA- schade)
26
Bij necrose is het altijd pathologisch als gevolg van
- irreversibele celschade
27
Als men gewond geraakt moet ... hersteld worden
homeostase
28
homeostase kan hersteld worden door 2 processen, namelijk?
- ontsteking | - regeneratie
29
Geef de 5 symptomen van een ontsteking
- Rubor (roodheid) - Calor (warmte) - Dolor (pijn) - Tumor - functio laesa (verlies van functie)
30
Geef de oorzaak van rubor bij een ontsteking
- door vasodilatatie
31
Geef de oorzaak van calor bij een ontsteking
- door vasodilatatie
32
Geef de oorzaak van dolor bij een ontsteking
- door oedeem druk op pijn neuronen | - door stoffen die bij de ontsteking vrijkomen
33
Geef de oorzaak van tumor bij een ontsteking
- door stijging van permeabiliteit in oedeem
34
Geef de oorzaak van functio laesa bij een ontsteking
- door oedeem wordt bewegingsvrijheid van spieren/ gewrichten beperkt
35
Bloed bestaat uit 2 hoofdbestanddelen (%), namelijk?
- plasma (55%) | - celfragmenten (45%)
36
Plasma bestaat uit 3 bestanddelen (%), namelijk?
- plasma eiwitten (7%) - andere opgeloste stoffen (1%) - water (92%)
37
celfragmenten bestaat uit 3 bestanddelen (%), namelijk?
- trombocyten (bloedplaatjes) <0.1% - leukocyten ( witte bloedcellen) <0.1% - erytrocyten (rode bloedcellen) 99,9%
38
geef een synoniem voor bloedplaatjes
- trombocyten
39
bloedplaatjes spelen een rol bij de
bloedstolling
40
bloedplaatjes zijn cellen, juist/ fout en leg uit
fout, bloedplaatjes hebben geen celkernen en zijn dus geen echte cellen maar celfragmenten
41
Megakaryocyt zijn ... cellen met ... kernen
grote cellen met grote kernen
42
wat is de functie van megakaryocyten?
- deze geven cytoplasma af in kleine pakketjes die omgeven zijn met een membraan (bloedplaatjes)
43
Waar bevinden de Bloedplaatjes zich in het lichaam?
- 2/3 in circulatie | - 1/3 in milt & andere goed doorbloede organen
44
1/3 van de bloedplaatjes bevindt zich in de milt. wat is hier de functie van?
- deze dienen als reserve en worden gemobiliseerd bij hevige bloeding
45
Hoelang blijven de bloedplaatjes in circulatie en wat gebeurd er nadien mee?
- blijven 9-12 dagen in circulatie en worden nadien gefagocyteerd.
46
hoeveel bloedplaatjes bevinden zich gemiddeld in het bloed?
350.000/µl
47
Wat is thrombocytopenie?
- te weinig aantal bloedplaatjes
48
Hoeveel bloedplaatjes bevinden zich in het lichaam bij thrombocytopenie?
<80.000/µl
49
Hoeveel bloedplaatjes bevinden zich in het lichaam bij thrombocytose?
>1.000.000/µl
50
Wat is thrombocytose?
- te veel bloedplaatjes
51
Wat zijn de 2 functies van hemostase?
- bloeden stelpen | - basis voor weefselherstel
52
Bloedstolling in het plasma enkel normaal verlopen als?
- de nodige stollingsfactoren aanwezig zijn
53
Geef 5 voorbeelden van stollingsfactoren
``` I= fibrinogeen II= protrombine III= weefselfactor IV= calcium Von Willebrand factor ```
54
Wat gebeurt er dankzij de stollingsfactoren in het plasma? + hoe noemen we dit?
- inactieve pro- enzymen worden hierbij omgezet naar actieve enzymen die de nodige deelreacties van het stollingsproces katalyseren (= cascade of kettingreactie)
55
Uit welke 3 weefsel bestaan de bloedvaten?
- Endotheel (1- lagig plaveiselepitheel) - Glad spierweefsel - Bindweefsel
56
Geef 3 kenmerken van bloed
- kan vloeibaar of vast zijn - belang van snelle overgang - via bloedstollingssysteem
57
wat zijn de 2 functies van het bloedstollingssysteem?
- bloed doen stollen | - bloed vloeibaar houden
58
Wat als er geen balans is tussen de 2 functies van het bloedstollingssysteem?
- Dan ontstaat er een stollingsstoornis
59
Geef de 3 fases van bloedstolling
- proces van primaire hemostase - vorming van het bloedstolsel - opruimen van het bloedstolsel= fibrinolyse
60
leg de 1ste fase van bloedstolling uit (Tijdens activatie van de bloedplaatjes)
- Biochemische reactie in bloedplaatjes - granula in bloedplaatjes worden uitgestoten - > deze stoffen gaan bijna allemaal leiden tot verdere activatie van de bloedplaatjes
61
Er gebeurt een belangrijke belangrijke biochemische reactie tijden de activatie van de bloedplaatjes, namelijk?
de omzetting van arachidonzuur naar tromboxaan A2 (TXA2)
62
Wat zijn de functies van TXA2? (2)
- Kan bloedplaatjes activeren | - zorgt ook voor vasoconstrictie
63
Welk enzym zorgt voor de omzetting van arachidonzuur naar tromboxaan?
- het enzym cyclo- oxygenase (COX) zorgt voor deze omzetting
64
- Hoe wordt het stolsel gevormd in de 2de fase van het bloedstollingssysteem
- stolsel wordt gevormd door stollingsfactoren - stollingsfactoren zijn eiwitten (inactief) in het bloed - stollingsfactor kan actief worden onder invloed van andere actieve stollingsfactor (= cascadesysteem)
65
het eindstadium van het bloedstolsel noemen we?
onoplosbaar fibrine
66
Geef de 2 versterkingslussen die de vorming van het fibrinestolsel helpen
1. -TF/VIIa-complex kan factor IX activeren -> IXa - IXa kan ook factor X activeren tot Xa mbv factor VIII 2. -Trombine activeert factor XI tot Xia - Factor XIa kan factor IX activeren -> X -> Xa
67
Er zijn 2 stoffen die het stollingsproces beïnvloeden, namelijk?
Ca2+ ionen en vitamine K
68
Te veel bloedstolling zorgt voor?
Trombose
69
Wat is het meest bekende/ belangrijkste stollingsremmer?
Antitrombine III
70
Wat doet antitrombine III?
kan IIa en Xa binden en daardoor volledig remmen
71
Een fibrinestolsel is?
is een stevige barrière tegen verder bloedverlies
72
Functie van het fibrinolytisch systeem?
- dit zorgt voor de opruiming van fibrine
73
Waarom moet het fibrini opgeruimd worden?
- om goede circulatie te garanderen
74
wat is plasmine?
is een eiwit dat onoplosbaar fibrine afbreekt tot oplosbare producten
75
plasminogeen wordt omgezet tot plasmine door
plasminogeenactivatoren (PA)
76
Remming van de fibrinolyse gebeurd op 2 niveaus?
- directe remming van het gevormde plasmine | - remming van de plasminogeenactivatoren
77
2 soorten afwijkingen in de stollingsstoornissen
- afwijking in de primaire hemostase | - afwijking in de vorming van het fibrinestolsel