Het Passief Flashcards
(13 cards)
De dokter opereert mijn tante.
Mijn tante wordt geopereerd (door de dokter).
De schoonmaker poetst de
keuken.
De keuken wordt gepoetst (door
de schoonmaker)
De studenten schilderen het
model.
Het model wordt geschilderd
(door de studenten)
Mijn man repareert de fiets.
De fiets wordt gerepareerd (door mijn man).
De kapper knipt mijn haar.
Mijn haar wordt geknipt (door de kapper)
De mensen vervuilen de oceanen
De oceanen worden vervuild (door de mensen)
De winkelmedewerker herstelt de printer.
De printer wordt hersteld (door de winkelmedewerker)
(subject) viert feest.
Er wordt feest gevierd.
(subject) snoept veel in de paasperiode
Er wordt veel gesnoept in de paasperiode.
(subject) dumpen veel afval langs de snelweg
Er wordt veel afval gedumpt langs de snelweg.
Ik maak een cadeautje.
Het cadeautje wordt gemaakt.
Ik heb het cadeautje gemaakt.
Het cadeautje is gemaakt.
Ik maakte het cadeautje.
Het cadeautje werd gemaakt.