Het Passief Flashcards

(13 cards)

1
Q

De dokter opereert mijn tante.

A

Mijn tante wordt geopereerd (door de dokter).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De schoonmaker poetst de
keuken.

A

De keuken wordt gepoetst (door
de schoonmaker)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De studenten schilderen het
model.

A

Het model wordt geschilderd
(door de studenten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mijn man repareert de fiets.

A

De fiets wordt gerepareerd (door mijn man).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De kapper knipt mijn haar.

A

Mijn haar wordt geknipt (door de kapper)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De mensen vervuilen de oceanen

A

De oceanen worden vervuild (door de mensen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De winkelmedewerker herstelt de printer.

A

De printer wordt hersteld (door de winkelmedewerker)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

(subject) viert feest.

A

Er wordt feest gevierd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

(subject) snoept veel in de paasperiode

A

Er wordt veel gesnoept in de paasperiode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(subject) dumpen veel afval langs de snelweg

A

Er wordt veel afval gedumpt langs de snelweg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik maak een cadeautje.

A

Het cadeautje wordt gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik heb het cadeautje gemaakt.

A

Het cadeautje is gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik maakte het cadeautje.

A

Het cadeautje werd gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly