Het weer Flashcards
(147 cards)
1
Q
Le temps(météo)
A
Het weer
2
Q
Le bulletin météo
A
Het weerbericht
3
Q
Le symbole
A
Het symbool
4
Q
Signifier = Vouloir dire
A
Betekenen
5
Q
Ensoleillé
A
Zonnig
6
Q
Le soleil
A
De zon
7
Q
Nuageux
A
Bewolkt
8
Q
La nébulosité
A
De bewolking
9
Q
Le nuage
A
De wolk
10
Q
L’éclaircie(s)
A
De opklaring(en)
11
Q
Orageux
A
Onweerachtig
12
Q
L’orage
A
Het onweer
13
Q
Faire = Y avoir de l’orage
A
Onweren
14
Q
Venteux
A
Winderig
14
Q
Le vent (d’ouest)
A
De wind (westenwid)
15
Q
Souffler
A
Waaien
16
Q
Dans la tempête = agité
A
Stormachtig
17
Q
La tempête
A
De storm
17
Q
La tempête
A
De storm
18
Q
Y avoir de la tempête
A
Stormen
19
Q
Geler
A
Vriezen(vroor-gevroren)
20
Q
Pluvieux
A
Regenachtig
21
Q
La pluie
A
De regen
21
Q
Pleuvoir
A
Regenen
22
Le risque de pluie
De kans op regen
23
Brumeux
Mistig
24
Le brouillard
De mist
25
Neigeux
Sneeuwachtig
26
La neige
De sneeuw
27
Neiger
Sneeuwen
28
L'éclair
De bliksem
29
Y avoir des éclairs
Bliksemen
30
Le tonnerre
De donder
31
Tonner
Donderen
32
La grêle
De hagel
32
La grêle
De hagel
33
Grêler
Hagelen
34
Le verglas
De ijzel
35
Verglacer
Ijzelen
36
Le gel(gelée)
De vorst
37
Le dégel
De dooi
38
Fondre = Dégeler/ Dégeler = Décongeler = Dégivrer quelque chose (transitif)
Dooien/ Iets ontdooien
39
Le nord
Het noorden
40
Le sud
Het zuiden
41
L'ouest
Het westen
42
L'est
Het oosten
43
Du nord
Noordelijk
44
Du sud
Zuidelijk
45
De l'ouest / occidental
Westelijk
46
De l'est / oriental
Oostelijk
47
Au nord de
Ten noorden van
48
Dans le sud de
In het zuiden van
49
La rose des vents
De windroos
50
La direction
De richting
51
La puissance
De kracht
52
Puissant
Krachtig
53
Modéré à faible
Matig tot zwak
54
Faible (vent faible)
Zwak (zwakke wind)
55
Temps clair
Helder weer
56
Alterner (alternant) avec
Afwisselen met (afgewisseld)
57
Local
Plaatselijk
58
Variable = Changeant
Veranderlijk
59
Large
Breed
60
Continental
Continentaal
61
A venir
Komend
62
Violent
Hevig
63
Sec
Droog
64
Le courant d'air
De luchtstroom
65
L'averse orageuse
De onweersbui
66
L'averse
De bui
66
L'averse
De bui
67
La température(s)
De temperatuur(uren)
68
La plaque de verglas
De ijzelplek
69
Nuageux (< clair)
Bewolkt (< onbewolkt, helder)
70
Ciel couvert = nuageux
Betrokken hemel
71
Sol gelé
Bevroren grond
72
Nocturne
Nachtelijk
72
Presque partout
Bijna overal
73
La zone de haute pression
Het hogedrukgebied
74
La zone de basse pression = la dépression
Het lagedrukgebied
75
En Ardennes
In de Ardennen
76
A la côte
Aan de kust
77
En Haute-Belgique
In Hoog-België
78
Sutr le reste de l'Europe
Over de rest van Europa
79
Dans la plupart des endroits
Op de meeste plaatsen
80
Dans le sud du pays
In het zuiden van het land
81
Le soir < Le matin < La nuit
's Avonds < 's Morgens < 's Nachts
82
Les prévisions
De vooruitzichten
83
Dans les jours à venir
In de komende dagen
84
Dans la soirée
Tegen de avond
85
En fin de journée
Op het einde van de dag
86
Pendant le week-end
Tijdens het weekeinde
87
Plus tard dans la journée
Later op de dag
88
Autour des 10 degrés
Rond 10 graden
89
Au-dessus des 10 degrés < En-dessous des 10 degrés
Boven 10 graden < Onder 10 graden
90
Le parapluie
De paraplu
91
Le bonnet
De muts
92
Le pull
De trui
93
Le T-shirt
De T-shirt
94
Les lunettes de soleil
De zonnebril
95
Les gants
De handschoenen
96
L'écharpe
De sjaal
97
Le soleil fainéant
Luie zon
98
Attention !
Pas op ! = Kijk uit !
99
Faire attention
Oppassen = Uitkijken
100
Anormalement
Abnormaal
101
Augmenter < Diminuer
Stijgen ( steeg - gestegen ) < dalen
102
Le mercure
Het kwik
103
Le point de gel
Het vriespunt
104
Surtout
Vooral
105
La plupart du temps
Meestal
106
Même
Zelfs
107
Le temps reste ...
Het blijft
108
Le temps sera ... = Il fera ...
Het wordt...
109
Prévoir = S'attendre à prévoir
Verwachten = Voorzien
110
Prédire
Voorspellen
111
L'IRM prévoit Uccle
Het KMI verwacht Ukkel
112
La dissipation de la brume matinale
Het optrekken van de ochtend nevel
112
La dissipation de la brume matinale
Het optrekken van de ochtend nevel
113
La tempête
De storm
114
Progressivement = Petit à petit
Geleidelijk
115
Un peu de neige
Wat sneeuw
116
Les températures maximales
Maximumtemperaturen
117
Les maxima
Maxima
118
Les températures minimales
Minimumtemperaturen
119
Les minima
Minima
120
De ... à ...
Van ... tot ...
121
Se déplacer
Zich verplaatsen
122
Lentement
Langzaam
123
La région
De streek
124
Influencer
Beïnvloeden
125
Ici et là
Hier en daar
126
(Clairement) visible
(Duidelijke) zichtbaar
127
Le banc de brouillard
De mistbank
128
Envoyer
Sturen
129
Les températures sont comprises entre ... et ...
De temperaturen zijn tussen ... en ... begrepen
130
Ailleurs
Elders
131
La Campine
De Kempen
132
Faible
Zwak
133
Changeant
Wisselend
134
Les précipitations
De neerslag
135
Assez + adj
Vrij + adj = Tamelijk + adj
136
Doux
Zacht
137
Le changement
De verandering
138
Le ciel
De hemel
139
L'étoile(s)
De ster(ren)
139
L'étoile(s)
De ster(ren)
