Hfst 2 Flashcards
Conditioned stimulus
Iets is een CS indien men nagaat of de reacties op die prikkels voorwaardelijk zijn.
Geconditioneerde surpressie
Het onderdrukken van aangeleerd gedrag door een aversieve US toe te dienen. Dit wordt vaak gebruikt als een indicator voor angst.
observationele conditionering
Klassieke conditionering waarbij men gebruik maakt van sociale stimuli. Een observator kijkt naar een model dat een reactie vertoont tov een prikkel.
conditionering via instructies
Klassieke conditionering waarbij men gebruik maakt van verbale stimuli.
appetitieve US
Lokken een (onvoorwaardelijke) emotionele reactie uit en zijn gericht op het vervullen van een bepaalde behoefte (voedsel).
aversieve US
Lokken een negatieve emotionele reactie uit (angst, walging).
US-revaluatie
= verandering van de valentie. Veranderingen in de US na de conditionering (van positief naar negatief, soms omgekeerd.)
counterconditioning of contraconditionering
= verandering van de soort. De aard van de US veranderen (van aversief naar appetitief bv) TIJDENS de CS+ aanbiedingen. De CS zal geleidelijk aan veranderen.
autoshaping
Willekeurig gedrag zonder resultaat door verbanden tussen de aanwezigheid van prikkels in de omgeving (Vb van de duif in een Skinner-box of de hond die het geluid van de deur van de auto hoort en de vader die thuiskomt of kippen die naar de voedselbak lopen wanneer deze wordt gevuld met voedsel)
prepatorische of consumatorische responsen
Responsen waarvan vermoed kan worden dat ze het organisme voorbereiden op de komst van een bepaalde prikkel (bv salivatie)
contingentie-oordelen
Oordelen over de sterkte van de relatie tussen de aanwezigheid van een cue en de aanwezigheid van een uitkomst.
evaluatieve resonsen
Hierbij gaat men na onder welke voorwaarden het samen aanbieden van prikkels leidt tot een verandering in hoe positief of negatief men die prikkels vindt = evaluatieve conditionering
Ecologisch valide
Het gebruik van CS die in de leefwereld van het organisme vaak samen voorkomen met de US
adaptief effect
Conditionering staat in functie van overleving en voorplanting.
contigue relatie
Wanneer prikkels op minstens één moment samen aanwezig zijn in tijd en ruimte.
contingente relatie
Wanneer er een statistisch verband is in de aanwezigheid van twee prikkels.
positieve contingentie
Wanneer de aanwezigheid van de US waarschijnlijker is indien de CS aanwezig is dan indien de CS afwezig is. De probabiliteit van de US indien de CS aanwezig is: p(US/CS)
negatieve contingentie
Wanneer de aanwezigheid van de US minder waarschijnlijk is indien de CS aanwezig is dan indien de CS afwezig is. De probabiliteit van de US indien de CS afwezig is: p(US/~CS)
Rescorla over contingentie
Stelde vast dat excitatorische conditionering optreedt zodra er positieve contingentie is. Inhibitorische conditionering treedt op zodra er negatieve contingentie is.
excitatorisch
de vaststelling dat er een intensifiëring/toename van een bepaald gedrag optreedt.