Hfst 5t/m9 Flashcards

(41 cards)

1
Q

Welke koppels kunnen de DNA-basen maken? En met hoeveel waterstofbindingen?

A
  • A:T met twee waterstofbindingen
  • C:G met drie waterstofbindingen (iets sterker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een niet-canoniek basenpaar? Noem een voorbeeld

A
  • Minder stabiele waterstofbruggen tussen DNA-basen
  • Bijvoorbeeld in RNA:
    • het wobblebasenpaar G:U of
    • het hoogsteenbasenpaar A:C
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij welke temperatuur dreigt DNA uit elkaar te smelten?

A

70 graden celsius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem op welke manieren het DNA compact wordt gemaakt van klein naar groot

A

1) Binding aan eiwitten zoals histonen = chromatine
2) acht histonen = octomeer
3) 146bp DNA gewikkeld om octomeer = nucleosomen
4) kralenketting aan nucleosomen

Daarnaast is het DNA gevouwen tot filamenten van 30nm breed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoeveel chromosomen bevat een somatische cel in het lichaam?

A

46 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem de twee typen van chromatine en wat deze betekenen

A
  • Heterochromatine = niet-coderend, condens
  • Euchromatine = meer coderend, meer C:G en minder
    condens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is kenmerkend voor actief chromatine?

A
  • Is selectief gebonden aan high mobility group (HMG)-eiwitten
  • Histonen vaak geacetyleerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Benoem de drie delen van een chromosoom

A
  • korte arm = p (petit)
  • lange arm = q
  • centromeer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is kenmerkend voor het centromeer?

A
  • super gecondenseerd
  • geen genetische informatie
  • plek waar tijdens celdeling twee dochterchromatiden
    verbonden zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt de locatie van genen in het genoom aangegeven?

A

1) Chromosoomnummer
2) Arm
3) Nummer van de G-band
(geteld vanaf het centromeer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van helicasen?

A

Verbreken de waterstofbruggen tussen DNA-basenparen d.m.v. de hydrolyse van ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke ziekte heeft te maken met ontbrekende helicasen?

A

Het syndroom van Werner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de functie van Single strand binding proteins?

A

Deze voorkomen dat de helix zich opnieuw vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Door welk enzym worden de desoxynucleotidetrifosfaten gekoppeld?

A

DNA-polymerase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Teken het replicatieproces van DNA

A

Zie pagina 55 Medische Celbiologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doe DNA-topo-isomerase I?

A
  • opent een van de twee DNA-ketens en maakt deze aan de andere kan van de DNA-streng weer dicht
  • Vermindert hierdoor een draaiing in de helix
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tegen welk probleem loopt DNA-polymerase aan met betrikking tot het beginnen met glijden over de DNA-keten?

A
  • Het moet al voor het 3’-einde van de moederstreng binden
  • Het DNA-molecuul wordt dus elke keer korter
  • Telomerasen verlengen aan de 3’-keten
  • D.m.v. deze telomeren kan ook het uiteinde gecodeerd worden.
18
Q

Van welke factoren is de stabiliteit van het genoom afhankelijk?

A
  • De hoeveelheid bestede energie aan de genoom instandhouding
  • De aanwezigheid van mutagene factoren
  • De noodzaak om zich snel aan te passen
19
Q

Welke twee soorten mutaties bestaan er? En welke is zeldzamer?

A
  • Kiembaanmutaties
  • Somatische mutaties

De kiembaanmutaties zijn zeldzamer, doordat deze goed bewaakt zijn
DNA wordt vaak blootgelegd en is kwetsbaarder voor mutagene invloeden

20
Q

Welke twee activiteiten heeft DNA-polymerase?

A
  • 5’-3’-polymeraseactiviteit
  • 3’-5’-exonucleaseactiviteit
    (wegknippen tot een juiste OH-groep gevonden wordt)
21
Q

Teken het Mismatch repair systeem

A

pagina 64 van Medische Celbiologie

22
Q

Hoe ontstaat DNA-schade?

A
  • Molecuul botsing
  • UV-straling
  • zuurstofradicalen
  • mutagene factoren
23
Q

Benoem twee vormen van DNA-schade

A
  • Depurinaties = G of A gaat verloren, alleen suikergroep blijft over
  • Deaminatie = het verlies van een NH3-groep
24
Q

Waarvoor staan de afkortingen BER en NER? En wanneer vindt dit plaats?

A
  • Voor base excision repair en nucleotide excision repair
  • Bij chemische schade aan het DNA
25
Wat gebeurt er bij BER?
- DNA-glycosylase-enzymen herkend en verwijdert 1 foute base - AP-endonuclease herkend kale suikergroepen en het fosfodi-esterase-enzym verwijdert deze
26
Wat gebeurt er bij NER?
- Het nuclease-enzymcomplex herkend meerdere foute basen - Het DNA wordt aan weerszijden opgeknipt en hersteld
27
Welke ziektes hebben problemen met NER?
- Xeroderma pigmentosum - Syndroom van Cokayne
28
Wat zijn "mutatiehotspots" in het DNA?
Regio"s in het DNA met veel herhalende drielettersequenties (AGC AGC AGC)
29
Hoe worden delen van het DNA rijk aan C- en G-basen genoemd?
CpG-eilanden
30
Hoezo zijn CpG-eilanden zo vatbaar voor mutaties?
- Deaminatie van een ongemethyleerde C-base levert een uracil op - Deaminatie van een gemethyleerde C-base levert een thymidine op, onleesbaar voor het BER
31
Wat verschilt RNA-polymerase met zijn DNA-variant?
- Bindt A, G, C en U als complementaire basen - Suikergroep is een Ribose i.p.v. deoxyribose - In staat om losse nucloetidetrifosfaten te koppelen i.p.v. d.m.v. een 3-OH-groep
32
Van welk poymerase maakt tRNA gebruik van? En mRNA?
- RNA-polymerase III - RNA-polymerase II
33
Wat gebeurt er met tRNA na de eerste transcriptie?
1) De 5'-cap wordt verwijderd door RNase P-enzym 2) De 3'-poly-A-staart en de laatste basen worden verwijderd door exon- en endonucleasen 3) Een CCA-sequentie wordt vastgemaakt aan het 3'-einde door tRNA-nucleotidyltransferasen 4) Intronen worden uit het RNA gespliced 5) Nucleotiden worden chemisch veranderd => verschil chemische eigenschappen tRNA's
34
Welk enzym bevestigt een aminozuur aan zijn bijbehorende tRNA?
aminoacyl-tRNA-synthetasen (aaRS)
35
Wat is het discriminatornucleotide?
De sequentie van het anticodon, vóór de CCA-sequentie. die het tRNA herkenbaar maakt voor eiwitten
36
Op welke drie manieren is het tRNA herkenbaar voor een eiwit?
- Door de discriminatornucleotide - Meerdere positieve - En negatieve herkenningspunten
37
Welke enzymatische stappen zorgt aaRS voor?
1) Het aminozuur wordt energetisch opgeladen (ATP verbruikt) 2) Het synthetase komt in een tweede reactie weer vrij 3) Aminozuur wordt aan tRNA gebonden = aminoacyl-tRN (aa-tRNA)
38
Waaruit bestaat het ribosoom?
- Een 60S-subunit - Een kleinere 40S-subunit
39
Wat is de functie van de ribosomale subunits?
- 60S = Katalyseert de reactie die een aminozuur van zijn tRNA los maakt en koppelt aan de groeiende keten - 40S = het samenbrengen van de aminoacyl-tRNA's bij het mRNA
40
Uit wat voor bindingssites bestaat de 40S-subunit
- A = aminoacyl-tRNA-bindingsplaats - P = peptidyl-tRNA-bindingsplaats - E = exitplaats
41
Wat zijn de drie stopcodons?
- UAA - UAG - UGA