HOK thema 6 Flashcards

1
Q

Telencephalon

A

Grote hersenen

0 hersenzenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Diencephalon

A

tussenhersenen (thalamus, hypothalamus)

2 hersenzenuwen:

n. olfactorius
n. opticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mesencephalon

A

middenhersenen

2 hersenzenuwen:

n. oculomotorius (ogen open, oogbewegingen, pupil controle)
n. trochlearis (oogbewegingen naar beneden.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Metencephalon

A

Kleine hersenen (pons)

4 hersenzenuwen:

n. trigeminus
n. abducens
n. facialis
n. vestibulocochlearis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Myelencephalon

A

medulla oblangata / verlengde merg

4 hersenzenuwen

n. glossopharyngeus
n. vagus
n. accesorius
n. hypoglossus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

n. olfactorius

A

hersenzenuw 1

sensorisch = reukorgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

n. opticus

A

hersenzenuw 2

sensorisch = oog (netvlies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

n. oculomotorius

A

hersenzenuw 3

motorisch = ogen openen, oogbewegingen (rotaties ogen), pupil controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

n. trochlearis

A

hersenzenuw 4

motorisch = oogbewegingen naar beneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

n. trigeminus

A

hersenzenuw nummer 5

motorisch = kauwen (open en sluiten mond)

sensorisch = sensibiliteit van gelaat (neus en mondholte)

sensibiliteit voorste 2/3e deel tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

n. abducens

A

hersenzenuw nummer 6

motorisch = abduceren ogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

n. facialis

A

hersenzenuw 7

motorisch = gelaatsspieren

sensorisch = smaak voor 2/3e deel tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

n. vestibulocochlearis

A

hersenzenuw 8

sensorisch = evenwichtsorgaan, gehoororgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

n. glossopharyngeus

A

hersenzenuw 9

sensorisch =

smaak 1/3e deel tong

sensibiliteit achterste 1/3e deel tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

n. vagus

A

hersenzenuw 10

motorisch = slikspieren, vegetatief zenuwstelsel

sensorisch = inwendige organen, vegetatief zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

n. accesorius

A

hersenzenuw 11

motorisch = nekspieren (m. trapezius & m. sternocleidomastoideus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

n. hypoglossus

A

hersenzenuw nummer 12

motorisch = tongspieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lagen schors sensorisch

A

1 = primair sensorische schors (gyrus postcentralis)

pure omschrijving (bijv. blauwe vlek met aanhangsels)

2 = secundair sensorische schors

voel je situatie (bijv. een mens)

3 = tertiair sensorische schors

emotie komt erbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Lagen schors motorisch

A
  1. Tertiair motorische schors

keuzes overwegen

  1. Secundair motorische schors

beslissing maken

  1. primair motorische schors (gyrus precentralis)

handeling uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Symptomen bloeding

a. cerebri medialis

A

FAST regel (80% van de gevallen)

Face, Arm, Speech, Time

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Symptomen bloeding

a. cerebri anterior

A

Voet & been (slepend been)

prefrontaal = persoonlijkheid, motivatie & planning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Symptomen bloeding

a. cerebri posterior

A

problemen met zicht -> hemianopsie (=halfzijdige blindheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Functie a. vertebralis

A

doorbloeding van de a.basilaris

(Loopt door de gaten van de processus transversi heen)

24
Q

Functie a. basilaris

A

voorziet cirkel van Willis, de hersenstam en het cerebellum van bloed

25
Q

Functie a. cerebri communicans anterior

A

anastemose (verbinding tussen bloedvaten)

26
Q

Volgorde structuren die je tegenkomt vanuit de schedel

A
  1. Periost
  2. arterie meningi
  3. Dura Mater
  4. Arachnoïda Mater (liqor cerebri spinalis = hersenruggenmergvocht)

Cirkel van Willis (ligt subarachnoïdaal)

  1. Pia Mater
  2. Op de Cortex
27
Q

Waar boven de cortex is een veneuze bloeding mogelijk?

A

Tussen Dura Mater en Arachnoïdale vlies

Deze bloeding is hyperosmotisch (=trekt vocht aan)

Hierdoor neemt de bloeding ruimte in en kunnen de kleine hersenen worden verdrukt wat lijkt op dementie

28
Q

Waar boven de cortex kan je een arteriële bloeding vinden?

A

Boven de Dura Mater, deze bloeding noem je epiduraal

bloeding gaat snel omdat het een arteriële bloeding is (zuurstofrijk)

29
Q

Welke 2 soorten beroertes kun je hebben?

A

Bloedig (= hemmoragie)

A. meningeus

Onbloedig = (Ischemisch)

TIA (behoord eigenlijk niet tot CVA want korter dan 24 uur)

RIND (reversibel, kan nog goedkomen.)

30
Q

Hiërarchische of Filogenetische model

A

3 structuren, NEO, PALEO & ARCHI

Wanneer NEO uitvalt wordt PALEO de baas etc.

NEO = cortex, neocerebellum, associatiebanen (verbindingen lobben voor gehele plaatje)

Voor cognitie, taal en nauwkeurige vaardigheden

PALEO = Basale kernen, Limbisch systeem, hypothalamus

Amygdala, Paleo cerebellum

Voor emoties en automatismen

ARCHI = Formatio reticularis, Cerebellum & Grijze stof ruggenmerg.

Bewustzijn en reflexen.

31
Q

Ecologisch Model of heterarchisch model

A

Het is van belang om te oefenen in een sensorisch instabiele omgeving. Tijdens het oefenen leren we op deze manier om in te spelen op een omgeving die voortdurend veranderd.

Open skill:Een vaardigheid waarvan niet precies duidelijk is hoe de patiënt deze het best kan uitvoeren (complexe handelingen).

Optic array:Visuele informatie is essentieel voor het uitvoeren van de oefening.

Affordance:Uitlokkende omgevingsprikkel die ervoor zorgen dat het makkelijker is om een handeling uit te voeren.

32
Q

Dynamische systeemtheorie

A

Motoriek ontstaat door afhankelijk van drie factoren:

Omgeving

Taak

Individu

Op het moment dat er een overlap zit in de omgeving, de taak en het individu is er sprake van motorische controle, dit maakt motorisch leren mogelijk.

De patiënt kan zijn perceptie omzetten in actie.

33
Q

Neuronale groepentheorie

A

Groepen neuronen die met elkaar samenwerken.

Welke activiteit door deze groepen kan worden uitgevoerd hangt af van de:

  • input van buiten (sensoriek)
  • input van andere neuronengroepen.

Tijdens de ontwikkeling ontstaan deze neuronengroepen met hun intrinsieke verbindingen (het zogenaamde ‘primaire repertoire’),

Via ervaringen in de omgeving veranderen verbindingen binnen en tussen deze neuronengroepen (het secundaire repertoire).

Ten slotte ontstaan neuronale activiteitspatronen in verschillende neuronengroepen die een genuanceerde weergave vormen van allerlei aspecten van de buitenwereld.

Een ‘bekend persoon’ krijgt bijvoorbeeld zijn beslag in het brein door zeer specifieke (en unieke) associaties van neuronale activiteit, bijvoorbeeld profiel van het gezicht, kenmerkende wijze van bewegen, klank van de stem, karakteristieke geur enzovoort. Wanneer dit activiteitspatroon zich gevormd heeft (na herhaalde blootstelling), is de basis gelegd voor het ‘denken’.

34
Q

Intentie - Actiemodel

A

‘Ik wil iets doen en ik ga iets doen’

Frontale lob
Tertiair – Secundair – Primair (precentrale gyrus)

Via de tractus Corticospinalis naar het ruggenmerg

35
Q

Perceptie - Actiemodel

A

’ van stimulus in 3 stappen naar bewuste waarneming’

  1. Primaire schors –
  2. Secundaire schors –
  3. Tertiair. (postcentrale gyrus)

Pariatale lob

36
Q

Model van Luria

A

3 functionele systemen die onderling samenhangen

  1. activatie
  2. waarneming
  3. actie

unit 2 & 3 beïnvloeden unit 1

De arousal van een patiënt wordt mede bepaald door de motorische activiteit van de patiënt en door het sensorische aanbod vanuit de omgeving. De ‘rustige’ omgeving, en het ‘met rust laten’ van de patiënt kan dus averechts werken.

37
Q

Sensomotorische Model

A

‘Sensoriek roept altijd motoriek op en andersom’

bijv.

‘Je hoort jezelf altijd zingen’

‘Je voelt het wanneer je een voetstap zet’

38
Q

Plastisch Model

A

Na een beroerte is er vaak sprake van een lager activiteitsniveau in het aangedane gebied. Vanwege de plasticiteitvan de hersenen kunnen andere gebieden de functie van het aangedane gebied overnemen.

Op het moment dat er bij een handeling niet effectieve bewegingen verdwijnen is er sprake van pruning. Er worden een aantal connecties verbroken.

Als er sprake is van sprouting dan ontstaan er juist meer verbindingen.

Bij collaterale sprouting ontstaan er ook meer verbindingen op andere plaatsen.

Nesting is een vorm van sprouting. Hierbij zijn er dusdanig veel synapsen dat een persoon na de eerste deelhandeling automatisch de andere deelhandelingen uitvoert.

39
Q

Chaos Model

A
  • Weet nooit wat je kan verwachten.*
  • Formatio reticularis (waak & slaap regeling.)*

Centraal zenuwstelsel is een soort chaos van verbindingen, die spontane neuronale activiteit vertoond.

Zenuwcellen zijn tijdens de embryonale ontwikkelingen onderlinge verbindingen aangegaan en kunnen vervolgens spontaan actief worden.

De output is hier niet, zoals bij het reflexmodel, afhankelijk van één factor, de stimulus, maar van vele factoren in en buiten het centrale zenuwstelsel. Dus je weet nooit wat je kan verwachten

40
Q

Reflexmodel

A

De reflexbooggaat niet via het ruggenmerg omhoog naar de cortex. De sensoriek die aankomt in de achterhoorn gaat gelijk naar de voorhoorn en veroorzaakt motoriek.

  • *Homolaterale reflex** – Zelfde kant gelegen.
  • *Heterolaterale reflex** – Andere kant gelegen.
  • *Bilaterale reflex** – Aan beide kanten gelegen.

In het lichaam zijn er 3 soorten sensoren:

Extro sensoren– Detecteren prikkels van buitenaf.

Intro/viscero sensoren – Detecteren prikkels van binnenin.

Proprio sensoren –Detecteren houding en bewegingen.

In het lichaam zijn er 3 soorten motorneuronen:

Somatosensorisch/alfa motor neuron – Dwarsgestreept spierweefsel.

(ortho)sympatisch –Brengt glad spierweefsel in staat van actie.

Parasympatisch –Brengt glad spierweefsel in staat van rust.

41
Q

Kabels & Banenmodel

A

Kabel of baan begint altijd met de term: tractus.

Begint met spino = sensorisch

Eindigt met spinalis = motorisch

42
Q

Wat houdt spasticitieit in?

A

Op het moment dat het Neo-niveau wegvalt is er geen sprake meer van inhibitie van Paleo- en Archi niveau.

Een spasme ontwikkeld zich doordat het Archi niveau te actief wordt en de primitieve reflexen die je als kind hebt terugkomen. In dit geval spreken we van pathologische reflexen.

De pathologische reflexen worden ingezet bij het aanleren van transfers.

43
Q

Wat zijn de 3 domeinen van stoornissen na een CVA?

A

1. Neurologisch

  • *Parese** (verlamming)
  • *Anesthesie** (gevoelloosheid)

Anopsie (probleem met zicht)

2. Neuropsychologisch

Afasie (spraak, taalproblemen)

Agnosie (niet goed kunnen voelen)

Apraxie (probleem met handelen)

3. Psychologisch

Stemming & Persoonlijkheid

44
Q

Welke 2 vormen van motorisch leren zijn er?

A

Expliciet leren (declaratief)
Leren volgens de omgeving, vooral bij meervoudige complexe handelingen.

Impliciet leren (procedureel)
Persoon creëert zelf de leeromgeving, vooral bij automatische handelingen.

45
Q

Wat zijn de bewuste motorische banen die op NEO niveua functioneren?

A

1. Tractus corticospinalis ventralis

bewust bewegen romp

Steekt bij de kennmusculatuur van de desbetreffende spier over naar de heterolaterale zijde.

2. Tractus corticospinalis lateralis

bewust bewegen extremiteiten

Kruist bij de pons en het verlengde merg (= medulla oblangata)

46
Q

Wat zijn de onbewust motorische banen die op ARCHI niveau functioneren.

A

1. Tractus Reticulospinalis medialis (DRAS)

Flexie arm en extensie been het waakpatroon + belangrijk myotatische reflex

2. Tractus reticulospinalis lateralis

actief tijdens de slaap en zorgt voor algehele inhibitie spieren

3. Tractus vestibulospinalis

extensie armen en benen (op het moment dat je uit balans bent)

4. Tractus tectospinalis

flexie armen en benen, beschermingspatroon

kruist ter hoogte van het tectum

5. Tractus rubrospinalis

Flexie armen

(rudimentaire baan die maar tot cervicaal loopt.)

47
Q

Wat zijn de bewuste sensorische banen die naar de gyrus postcentralis gaan?

A

1. Achterstreng/dorsale kolom (tractus spinothalamicus dorsalis)

Fijne tast & propriocepsis

Ook wel gnostische / epicritische sensitiviteit genoemd

kruist bij de nucleus gracilis in de medulla oblangata

Homolateraal omhoog

2. Tractus Spinothalamicus lateralis

pijn, temperatuur & grove tast

Ook wel vitale / protopathische sensitiviteit genoemd.

Kruist bij de achterhoorn

Heterolateraal omhoog

48
Q

Wat zijn de onbewust sensorische banen?

A

1. Tractus spinocerebellarus dorsalis

Geeft een gedetailleerd beeld

2. Tractus spinocerebellarus ventralis

Geeft een specifiek beeld

49
Q

Waar kan de secundair motorische schors in worden verdeeld

A

1. mediaal supplementaire cortex

Werkt samen met je basale kernen is meer voor interne / automatische bewegingen.

2. lateraal premotorische cortex

nieuwe bewegingen / externe uitgelokte bewegingen.

50
Q

SM

A

Multiple Sclerose

‘Maakt niet uit wat voor soort zenuw, als deze gemyeliniseerd is dan ga ik deze aanvallen.

Kan animaal, vegetatief etc. zijn.

Verloop totaal onduidelijk hierdoor.

Je hebt een ontsteking die ervoor zorgt dat die insnoering van Ranvier het niet doet, helaas doet hij het niet dus zenuw springt verder maar haalt geen -55mV maar bijv. -64mV.

Zenuw heeft een myelineschede, (insnoering van Ranvier)

Insnoering van Ranvier= deze is ervoor om de actiepotentiaal door te geven, plek waar er -55 mV bereikt moet worden.

Wanneer deze ontsteking is dan spreek je van een schub aanval van de ontsteking.

Paar weken verder kan alles het weer gaan doen (wel bij vriendelijk vorm)

Vormen van MS

Goedaardig, Benigne.

Af en toe een aanval, zonder restverschijnselen.

Relapse – Remitting

(Je hebt een aanval en je komt er weer bovenop)

Vaker een terugval

Kan restverschijnselen houden.

Primair progressief

Wordt steeds erger.

Secundair progressief.

Deze heeft al restverschijnselen en wordt alleen maar erger.

51
Q

HMSN

A

hereditair (=erfelijk) motorische sensorische neuropathie.

‘In mijn genen maak ik foute myeline, deze brokkelt langzaam af.’

Vormen hiervan: (type I, II & III)

Type I = Charcot Marie Tooth (motorisch) meest voorkomende

Type II = langzamer dan I (motorisch & sensorisch)

Type III = myeline verdwenen.

Sensorische zenuw werkt niet meer -> geen gevoel, anesthesie

Geen reflexen, (hypo reflexie of a-reflexie)

Proces waarin een zenuw tenonder gaat of weer gaat leven geeft:

Pijn

Tintelingen

Anesthesie wanneer de zenuw helemaal kapot is.

52
Q

Guillain Barre

A

‘Radix gaat ineens ontsteken’ = Radiculopathie

Kan achterwortel of voorwortel zijn.

Van het een op ander moment een ontsteking. (Alle radixen van distaal naar proximaal gaan ineens ontsteken.)

Soort van ALS maar komt allemaal goed.

Kan met totale paralyse op de beademing komen, maar daarna weer herstellen.

Ook sensorisch heel duidelijk effect, en proces gaat in dagen ALS duurt lang en is alleen motorisch.

Gepaard met virusinfectie (heftige diarree, virusinfectie)

53
Q

Myasthenia Gravis

A

Auto-immuunziekte neuromusculaire overgang zenuw naar spier.

Verstoring receptor acetylcholine.

Medicatie mogelijk.

Meeste mensen hebben het bij de gezichtsspieren

(= spreken, oogmotoriek, kauwen, maskergelaat, tong die niet werkt.)

Symptomen:

Dubbelzien, dysfagie(=slikstoornis), dysartrie(=spraakstoornis) .

54
Q

Lambert Eaton

A

Verminderde afgifte acetylcholine bij motorische eindplaat, door verminderde calciumstroom

Iemand met een longtumor heeft deze ziekte vaak.

Door benen zakken bij longtumor komt dus vaak door Lambert Eaton.

50% van de mensen met een longtumor heeft Lambert Eaton.

55
Q
A