Hoofdstuck 5 Flashcards
(28 cards)
1
Q
Leenwoord
A
Borrowed word
2
Q
De Lepel
A
Spoon
3
Q
Eindig
A
End
4
Q
Het ei/ eieren
A
Egg, eggs
5
Q
Substantief
A
Noun
6
Q
Prachtig
A
Beautiful
7
Q
Moeilijk
A
Difficult
8
Q
Zegt u het maar
A
What would you like? (In a store, restaurant)
9
Q
Prettig
A
Pleasant
10
Q
Andijvie
A
Endives
11
Q
Houten
A
Wooden
12
Q
De schuur
A
Barn
13
Q
Werkwoord
A
Verb
14
Q
De sperziebonen
A
Green beans
15
Q
De pruim
A
Plum
16
Q
De perzik
A
Peach
17
Q
Geeft niet
A
Doesn’t matter
18
Q
Gember
A
Ginger
19
Q
Suikererwten
A
Sugar snap peas
20
Q
Klant
A
Customer
21
Q
Beleefde
A
Polite
22
Q
Studiegenoten
A
Fellow students
23
Q
Het Hoofdgerecht
A
Main dish
24
Q
Schillen
A
To peel
25
Gauw
Soon
26
Roeren
To stir
27
Gefrituurde kip
Fried chicken
28
Geraspte
Grated
