HOOFDSTUK 1 Flashcards

(44 cards)

1
Q

definitie biochemie

A

de tak van de wetenschap die zich bezig houdt met de studie van de onderliggende moleculaire en cellulaire processen die het leven in stand houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

LUCA

A

last universal common ancestor
= startpunt van de tree of life

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

protobacteriën geven aanleiding tot

A

groei van mitochondriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cyanobacteriën geven aanleiding tot

A

groei van chloroplasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

experiment van Stanley Miller?

A
  • kokend water
  • atmosfeer met verschillende gassen
  • 60.000 V = milieu met bliksem
    = uitkomst =CO2 en CO in de atmosfeer
    = water/vloeistof bevat organische bindingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

2 hypotheses waar organische moleculen vandaan komen

A
  • Stanley Miller experiment
  • buitenaardse oorsprong
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

probleem bij de mengeling van moleculen?

A

moleculen waren te verdund (grote hoeveelheid water) om met elkaar te reageren -> nood aan kleiner en gecontrolerder milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

oplossing voor de verdunde moleculen

A

membraan dat de biologisch moleculen insluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oxygen fotosynthese

A
  • belang van cyanobacterïen
  • CO2 + H2O –> CH2O + O2
  • geologisch bewijsstuk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oxygen holocaust

A

in initiële atmosfeer was de zuurstofconcentratie laag
- bij de stijging van de zuurstofconcentratie tot 20% was er een grote sterfte van anaerobe organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

chemotroof

A

= organisme verkrijgt energie door de oxidatie van chemische verbindingen
- autotroof = oxidatie van anorg. + CO2 als bron voor C voor groei en synthese van biomassa

  • heterotroof = oxidatie van org. + org. componenten als bron voor C voor groei en synthese van biomassa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fototroof

A

= organisme verkrijgt energie door licht
- autotroof = door licht + verbruiken CO2
- heterotroof = door licht + verbruiken org. componenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

toename van metabolische diversiteit en complexiteit leidt tot..

A
  • nood aan meer ruimte
  • groei van cellen
  • SA/V = limitatie door diffusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

symbiose

A

een heterospecifiek relatie tussen 2 organismen waarbij de symbionts in of op elkaar leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

1e wet van de thermodynamica

A

de totale energie van het universum blijft constant. E zal nooit verdwijnen maar kan wel omgezet worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

enthalpie (H)

A

H = U + p . V
- U = interne energie
- p = druk
- V = volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

entropie (S)

A

= graad van wanorde in het systeem
- S = kB . ln(W)
W = # mogelijke toestanden die een systeem kan aannemen
kB = constante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

2e wet van de thermodynamica

A

= de totale entropie van het universum moet altijd toenemen

19
Q

probleem met entropie en 2e wet van thermodynamica

A

een biologisch systeem is sterk georganiseerd -> staat in contradictie staat met de 2e wet vd thermodynamica

20
Q

Gibbs free energy (delta G)

A
  • houdt rekening met entropie van het systeem
  • houdt rekening met entropie vd omgeving door veranderingen van enthalpie vh systeem
21
Q

spontaniteit van processen obv delta G

A
  • spontaan = delta G < 0 = exergonisch
  • niet-spontaan = delta G > 0 = endergonisch
22
Q

bio-energetics

A

de kwantitatieve studie van energie-omzettingen die gebeuren in levende cellen en de natuur en functie van chemische processen die deze omzettingen onderbouwen

23
Q

evenwicht

A

= het punt in een proces waarbij de voorwaartse en terugwaartse reactiesnelheden gelijk zijn en er geen nettoverandering plaats heeft

24
Q

homeostase

A

= het onderhoud van een dynamisch stabiele staat waarbij regulatoire mechanismen rekening houden met de externe omstandigheden. (intern constant houden)

25
katabolisme
- exergonische pathways -De vrijgelaten Gibbs free energy wordt opgeslagen of omgezet
26
anabolisme
- endergonische pathways - De nodige Gibbs free energy is gevraagd en uitgegeven
27
intermoleculaire organisatie van water
= je hebt relatief veel energie nodig om van de ene aggregatietoestand naar de andere te gaan
28
eigenschappen van water
-Sp3 hybridisatie - Bindingshoek is 104.5° - De H2O molecule heeft 2 dipool momenten => elektrostatische attractie tussen O en H = waterstofbrug
29
bulk elementen
meest abundante elementen 99% vd massa vd meeste cellen
30
spoorelementen
essentieel voor het leven miniscule fractie aanwezig
31
enantiomeren
stereoisomeren dat spiegelbeelden zijn van elkaar
32
diastereomeren
= stereoisomeren dat geen spiegelbeelden zijn van elkaar
33
Cis-configuratie
= aan dezelfde kant
34
trans-configuratie
= aan de andere kant
35
pH = pKa
[A-] = [HA]
36
pH < pKa
[A-] < [HA] Bij een lage pH zijn er meer protonen aanwezig en zal de protonenaffiniteit stijgen. De kans op protonatie van zuur/base stijgt
37
pH > pKa
[A-] > [HA] Bij een hoge pH zijn er minder protonen aanwezig en zal de protonenaffiniteit dalen. De kans op protonatie van zuur/base daalt
37
Van der Waals interacties
Zwakke en niet-specifieke interacties gebaseerd op de intermoleculaire london dispersie krachten - Veroorzaakt door polarisatie van elektronwolken wanneer 2 atomen elkaar tegemoet komen
38
dipool/polaire interacties
- Interacties tussen moleculen met permanent of induceerbare dipoolmomenten - Dipool-dipool interacties tussen partners met tegengesteld dipoolmoment = H-bruggen
39
elektrostatische interacties
- Interacties tussen geladen groepen - Elektrostatische interacties worden bepaald door de wet van coulomb
40
waterstofbruggen
- Specifiek type van dipool interacties waarbij ten minste 1 waterstofatoom aanwezig is
41
donor
Levert de waterstof Altijd een covalente binding Positief geladen, geprotoneerde groepen
42
acceptor
Partieel of volledig negatief geladen Zuurstof of stikstof Negatief geladen, gedeprotoneerde groepen
43
hydrofoob effect
- Het stelt een compromis tussen de verandering van enthalpie en entropie transfer van een hydrofobe groep van de apolaire naar de aquatische fase - De watermoleculen vormen een kooi-structuur rond de apolaire vaste stof = clathrates = daling van entropie - Water versterkt deze interacties