Hoofdstuk 1 Flashcards
(37 cards)
1
Q
आप
A
u
2
Q
आपका
A
uw
3
Q
उसका
A
zijn, haar, van hem/haar
4
Q
और
A
en
5
Q
कहना
A
zeggen
6
Q
कहिये
A
zeg(t) (beleefde gebiedende wijs)
7
Q
कैसा
A
hoe (m. ev.)
8
Q
कैसी
A
hoe (v.)
9
Q
कैसे
A
hoe (m. mv.)
10
Q
कौन
A
wie
11
Q
क्या
A
wat; wat voor
12
Q
गाँधी जी
A
Gandhi ji
13
Q
गीता
A
Gita (meisjesnaam)
14
Q
गोपाल
A
Gopal (jongensnaam)
15
Q
जी
A
Drukt respect en vertrouwdheid uit
16
Q
जी हाँ
A
ja
17
Q
जी नहीं
A
nee
18
Q
ठीक
A
goed, juist
19
Q
देवी
A
Devi (meisjesnaam)
20
Q
नमस्ते
A
dag (groet)
21
Q
नहीं
A
nee; niet
22
Q
नाम
A
naam
23
Q
फिर
A
weer, opnieuw
24
Q
भी
A
ook
25
मैं
ik
26
मेरा
mijn
27
मोहन
Mohan (jongensnaam)
28
वह
hij, zij, het; die, dat
29
उसका
zijn, haar, van hem/haar
30
वे
zij; die (meervoud)
31
सुनना
horen, luisteren
32
सुनिये
luister(t)
33
हाँ
ja
34
हूँ
(ik) ben
35
हैं
(zij) zijn
36
है
(hij/zij/het) is
37
होना
zijn