Hoofdstuk 1: Inleiding tot de industriële productietechnologie Flashcards

(27 cards)

1
Q

productietechnologie = ?

A

Het op een systematische manier toepassen van wetenschappelijke kennis en inzichten om een maatschappij of gemeenschap te voorzien van hun behoeften, in termen van goederen en diensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

technologische benadering van ‘manufacturing’:

A

Het toepassen van mechanische, thermische, fysische of (bio-) chemische processen voor het wijzigen van de geometrie, eigenschappen of samenstelling van een startproduct (grondstoffen of ruwe materialen) ter vervaardiging van een halffabricaat of een eindproduct.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

economische benadering van ‘manufacturing’:

A

Het creëren van toegevoegde waarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

consumer goods = ?

A

Producten die rechtstreeks door een verbruiker gekocht worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

capital goods = ?

A

worden door ondernemingen gekocht om ingezet te worden in productieprocessen of om diensten mee voort te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

primaire sector =

A

grondstoffen & voedsel : landbouw, veeteelt, jacht, visserij, delfstofwinning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

secundaire sector =

A

grondstofverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tertiaire sector =

A

dienstensector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

quartaire sector =

A

niet-commerciële dienstverlening, bijv. door de overheid gesubsidieerde diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

NACE = ?

A

Nomenclature statistique des Activités économiques dans la Communauté Européenne
- Onderverdeling van bedrijven volgens economische activiteit, de hoofdactiviteit van het bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ISIC = ?

A

International Standard Industrial Classification of all economic activities.
- Structureert het geheel van economische activiteiten in 21 groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Historische context

A

Eind 18e eeuw: stoommachine (eerste industriële revolutie) ;; machines, spoorlijnen, bruggen, waterwegen ;;
19e eeuw: elektriciteit, ijzer wordt staal, aardolie, verbrandingsmotor, stoomturbine (tweede industriële revolutie) ;;
Na WO II : ruimtevaart, micro-elektronica, informatietechnologie (derde industriële revolutie) -> automatiseren & globaliseren ;;
2000 : digitalisering, miniaturisatie, nanotechnologie, biotechnologie (vierde technologische revolutie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Productontwikkeling = A + B

A

productplanning + productontwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

productplanning =

A

Singaliseren van behoeften van de markt, genereren van ideeën en concepten, wat, wanneer, hoe
Veelal marketing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

productontwerp

A

Uitwerken van concepten tot gedetailleerde ontwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

duurzaamheid:

A

Design for Reuse & Design for Recycling
Resource recovery
Cradle to cradle

17
Q

productieproces =

A

reeks van gebeurtenissen waarbij een ingangsproduct wordt omgezet in een uitgangsproduct

18
Q

verschillende productieprocessen:

A

stuksproductie
serieproductie
flowproductie

19
Q

stuksproductie:

A

hoge kostprijs, unieke specificaties, arbeidsintensief

20
Q

serieproductie:

A

lagere kostprijs, niet klantspecifiek, niet erg arbeisintensief

21
Q

flowproductie:

A

continue productie, bulkproductie, lage arbeidskosten en operatiekosten

22
Q

eenheidsoperaties =

A

Een beperkt aantal operaties of bewerkingen in een productieproces, die al naargelang de toepassing slechts weinig aangepast worden.

23
Q

mechanische bewerkingen =

A

Uitvoeren van mechanische krachten op een te bewerken stof en hierdoor zorgen voor verandering van vorm, afmetingen, plaats. Het wezen en de eigenschappen van de stof veranderen NIET.

24
Q

fysische of natuurkundige bewerkingen =

A

De eigenschappen en de toestand van een stof doen veranderen. Veranderen van temperatuur, aggregatietoestand, enz. Het wezen van de stof verandert niet.

25
(bio-)chemische bewerkingen =
Het veranderen van de stof op zich door de chemische samenstelling te wijzigen. Een andere stof verkrijgen dan vóór de chemische reacties.
26
Procestechnologie =
De studie van de in de industrie voorkomende mechanische, fysische, chemische en biochemische eenheidsbewerkingen.
27
Voorbeeld van productieproces in klassiek chemisch bedrijf
(1) De grondstoffen gaan in voorbehandeling, bijv. breken, malen, zeven, drogen, zuiveren, ... (2) De grondstoffen worden getransporteerd naar waar de chemische reactie moet plaatsvinden. (3) Ontstaan van het gewenste product, en bijproducten, in de reactor. (4) Zuiveren van het product dat de reactor verlaat. Afscheiden, verwijderen ... (5) In vorm en verpakking brengen.