Hoofdstuk 1 Pijnstillers Flashcards
(19 cards)
0
Q
Ibuprofen
A
Brufen, advil, nurofen, Nsaid,
1
Q
Diclofenac
A
Nsaid
2
Q
Imdometacine
A
Nsaid
3
Q
Movicox
A
Meloxicam, Nsaid
4
Q
Aleve
A
Naproxen, Nsaid
5
Q
Paracetamol/codeïne
A
Combinatiepreparaat
6
Q
Finimal
A
Paracetamol/coffeïne, Combinatiepreparaat
7
Q
Zaldiar
A
Pracetamol/tramadol, Combinatiepreparaat
8
Q
Codeïne
A
Opioiden
9
Q
Fentanyl
A
Durogesic, actiq, Opioiden
10
Q
Methadon
A
Symoron, Opioiden
11
Q
Morfine
A
Oramorph, ms cotin, Opioiden
12
Q
Oxycodon
A
Oxycotin, oxynorm, Opioiden
13
Q
Tramadol
A
Tramal, tramageric, Opioiden
14
Q
Lidocaïne
A
Xylocaïne, plaatselijk verdovende middelen
15
Q
Emla
A
Lidocaïne/prilocaïne, plaatselijk verdovende middelen
16
Q
Prilocaïne
A
Citanest, plaatselijk verdovende middelen
17
Q
Nsaid
A
Sterke pijnstiller die de aanmaak van Prostaglandines remmen
Bijwerking: maagklachten
18
Q
Opioiden
A
Sterke pijnstiller: obstipatie
