Hoofdstuk 10 Flashcards

(25 cards)

1
Q

Argumentatie theoretische invalshoek

A

een invalshoek waarbij het oplossen van meningsverschillen centraal staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

enkelvoudig of meervoudig geschil

A

een geschil met 1 of meer twistpunten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gemengd of niet gemengd geschil

A

of er maar 1 of
alle partijen een positie innemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tegengesteld (strijdige propositie)

A

niet beide waar en niet beide onwaar (enkelvoudig)

'’Het gaat morgen regenen in Utrecht’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

contrair (strijdige propositie)

A

niet beide waar, wel beide onwaar (meervoudig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verdedigingsplichtregel

A

een discussiant die een standpunt naar voren brengt, is verplicht dit desgevraagd te verdedigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bewijslast

A

de plicht om met argumenten te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

drogredenenen ignoratio elenchi

A

het vermijden van de kritische discussie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

standpuntsregel

A

een aanval op een standpunt moet betrekking hebben op het standpunt dat ook werkelijk door de andere partij naar voren is gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

houdbaarheidskritiek

A

kritiek dat na gaat hoe houdbaar het argument is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bewijskrachtkritiek

A

kritiek op een mogelijk gebrekkige bewijskracht van de argumentatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

actieve kritiek

A

de criticus neemt zelf een standpunt in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Principle of charity

A

Als je de keuze hebt tussen twee interpretaties, je de voorkeur geeft aan de redelijke argumentatie over de drogredelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

argumentum ad hominem

A

persoonlijke aanval op de tegenstander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

tu quoquo

A

de proponent wijst erop dat de beweringen of kritische vragen van je gesprekspartner niet in overeenstemming zijn met zijn of haar gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

relevantieregel

A

een standpunt mag alleen worden verdedigd door argumentatie naar voren te brengen die op dit standpunt betrekking heeft

17
Q

argumentum ad populum

A

argumentatie gericht op het volk

18
Q

argumentum ad verecundiam

A

argumentatie gericht op school waarbij je jezelf naar voren schuift als iemand die het allemaal wel weet

19
Q

logisch consistent

A

beweringen die geen strijdigheden bevatten

20
Q

deductief geldige argumentatie

A

onmogelijk dat het onderbouwende argument wel klopt, maar het eerste argument niet

21
Q

inductieve argumentatie

A

kan alleen een zekere waarschijnlijkheid verlenen aan het verdedigde standpunt

22
Q

causale argumentatie

A

oorzaak - gevolg

23
Q

autoriteitsargument

A

Er wordt iemand als deskundige aangehaald om het argument te bekrachtigen

24
Q

logische geldigheid

A

wanneer het onmogelijk is dat de premissen waar zijn terwijl de conclusie onwaar is

25
formeel logisch geldig
Redeneringen waarvan de geldigheid op die manier gegarandeerd kan worden