Hoofdstuk 10 Flashcards
(32 cards)
reasoning
proces waarbij we onze herinneringen om ons aan te passen in de toekomst
intelligentie
onze algemene capaciteit tot redeneren
het algemeen vermogen dat ten grondslag ligt aan de individuele verschillen in ons vermogen tot redeneren, problemen oplossen en kennis vergaren.
dual-processing theorie
we hebben twee denk systemen, snel en langzaam.
–> Daniel Kahneman bedacht dit systeem
snel denk systeem
automatisch, snel en onbewust.
intuitive, weinig of geen vrijwillige controle.
langzaam denk systeem
inspannend, langzaam en bewust.
bewuste keuze in beslissen welk probleem aandacht aan te besteden, uit te voeren en bewust op te lossen.
het ‘snelle’ impliciete systeem
produceert indrukken, gevoelens en intuïties.
analogische redenatie
elke aangenomen overeenkomst in gedrag, functie of relatie tussen entiteiten of situaties die in een anders aspect (bijv uiterlijk) heel anders van elkaar zijn.
Een analogie is een overeenkomst tussen twee zaken die voor het overige sterk van elkaar kunnen verschillen.
welke tests zijn er voor analoge problemen?
- miller analogy test (plane is to air, as boat is to water)
- Raven’s Progressive Matrices ( figuren, waarbij 1+2 –>3 vormt.)
inductive reasoning/induction
Inductief redeneren is het principe waarbij je op basis van een beperkt aantal observaties een algemeen principe probeert af te leiden. Ook hierbij let je dus op de overeenkomsten tussen zaken, maar in tegenstelling tot het gebruik van analogieën probeer je hierbij alleen die zaken met elkaar in verband te brengen die op meerdere fronten met elkaar overeenkomen.
–> hypothesis construction: hypothese wordt ook gemaakt gebaseerd op observaties/feiten uit het verleden. Hierop wordt een aanname gemaakt.
scientific reasoning
het genereren van hypotheses over hoe iets in de wereld werkt en deze dan systematisch testen.
metacognition
de mogelijkheid om na te denken over nadenken of reflecteren op wat we weten.
avalibility bias
als we beredeneren, zijn we meer geneigd om informatie die makkelijk aanwezig is mee te nemen, dan niet aanwezige info.
–> bijv. dokter die veel patiënten met een bepaalde ziekte ziet, is geneigd deze ziekte eerder vast te stellen.
confirmation bias
natuurlijke neiging is om een hypothese bevestigd te krijgen ipv niet bevestigd. Terwijl een hypothese alleen niet bewezen kan worden, en niet compleet wel bewezen.
–> Watson –> experiment oplopende nummers, iedereen snel conclusie
–> extravert/introvert experiment.
predictable-world bias
zorgt ervoor dat we snel conclusies trekken door inductie zelfs als events helemaal random zijn
–> gokken. –> willen graag voorspellen om een begrijpbaar gevoel te behouden van de wereld.
deductief redeneren
het afleiden van conclusies die waar moeten zijn als andere feiten waar zijn. –> syllogisms klassiek voorbeeld van deductieve experimenten.
inzicht problemen
problemen met een specifiek ontwerp, dat out of the box denken vraagt. Een mix van inductief en deductief redeneren nodig voor het oplossen van de problemen.
–> schaakbord met domino’s en punaises met kaars.
–> verbeteren door incubatie periode, blijdschap en speelsheid.
mental set
een gevestigde perceptie of gedachte.
functional fixedness
het falen om een object anders te zien dan de ‘normale’ functie. –> design stance (ontwerp houding)
incubatie periode
voor inzicht problemen, kan een incubatie periode helpen. Door priming, worden er onbewust nieuwe links gelegd die kunnen helpen met het oplossen van problemen.
Voor deductieve problemen, is bewuste redenatie nodig, een incubatie periode helpt dus niet.
welke cultuurverschillen zijn er waargenomen mbt perceptie en redenatie?
- niet- westerse personen met geen opleiding, vormen logische overeenkomsten uit de meer dagelijkse gang van zaken, praktische gebruik van voorwerpen bijv.
- aziatische mensen zijn meer de gehele context van een probleem en ook kinderen tot 6 jaar zien dit zo in westerse en aziatische culturen.
intelligentie
de verschillende capaciteiten die iedere individu heeft in redeneren, problemen oplossen en het opnemen van nieuwe kennis.
wat is de basis geweest voor de meeste intelligentie testen?
Binet en Simon’s test. –> In Noord Amerika hieruit de Stanford-Binet Scale ontwikkeld.
Welke facetten worden getest tijdens een intelligentie test?
- verbale competentie: vocabulaire, gelijkheden, algemene kennis
- perceptibele processing: blokken ontwerp, matrix redenering, visuele puzzels
- werk geheugen: onthouden cijfer reeks, a-ritmische problemen oplossen
- proces snelheid: symbol zoeken, cijfer-symbool codering.
IQ
intelligentie quotient - 100 gemiddelde score - normaal verdeling.