Hoofdstuk 14 Flashcards
(32 cards)
1
Q
burgemeester
A
mayor
2
Q
wereldstad
A
metropolis
3
Q
voorstad
A
suburb
4
Q
achterbuurt
A
slum
5
Q
zwerver
A
tramp
6
Q
geboorte-
A
native
7
Q
buitenwijken
A
outskirts
8
Q
voorzieningen
A
amenities
9
Q
gemeentelijk
A
municipal
10
Q
onbewoond
A
uninhabited
11
Q
inwoner
A
inhabitant
12
Q
overblijfselen
A
remains
13
Q
ontdekken
A
to discover
14
Q
ontdekking
A
discovery
15
Q
beton
A
concrete
16
Q
stads/stedelijk
A
urban
17
Q
voorstedelijk
A
suburban
18
Q
bewoner
A
resident
19
Q
smal
A
narrow
20
Q
steeg
A
alley
21
Q
hoor
A
gutter
22
Q
indrukwekkend
A
imposing/impressive
23
Q
enorm
A
tremendous/ernormous
24
Q
blussen
A
to extinguish
25
hele
entire/whole
26
helemaal
entirely/completely
27
noodgeval
emergency
28
nooduitgang
emergency exit
29
door middel van
by means of
30
menigte
crowd
31
beperkt
limited/restrict
32
wijk
quarter/destrict