Hoofdstuk 1B: Koolhydraten Flashcards

(46 cards)

1
Q

Wat zijn monosachariden?

A

De bouwstenen van koolhydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit wat zijn monosachariden opgebouwd?

A

Aldehyden of ketonen met 2 of meer OH-groepen. Met 3 tot 9 koolstofatomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de benaming van xC monosachariden? (geef van 3C tot 6C)

A

3C - Triosen
4C - Tetrosen
5C - Pentosen
6C - Hexosen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het eenvoudigste monosacharide? Teken dit eventueel

A

Glyceraldehyde:

CH2OH – CHOH – COH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de algemene formule voor aldehyde, en voor ketonen?

A

Aldehyde: R–COH (teken dit)
Keton: R–COR’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn aldoses en wat zijn ketoses?

A

Aldoses: monosachariden met aldehydestructuur
Ketoses: monosachariden met ketonstructuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de formule van dihydroxyaceton?

A

CH2OH–CO–CH2OH (teken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom spreekt men van D-glyceraldehyde en L-glyceraldehyde?

A

Omdat het chirale C-atoom (het centrale atoom in dit geval) met 4 verschillende groepen verbonden is spreekt men van chiraliteit (zie organische chemie) Men kan dan 2 verschillende volgorden hebben: de OH kan rechts staan maar die kan ook links staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is algemeen de regel voor L- en D- benaming?

A

Als de CHO groep bovenaan staat: als de OH groep op het chirale C-atoom rechts staat (Dit is het onderste C-atoom dat 1 H en OH binding bevat), dan spreekt men van D- (Hulpmiddel D van “Droite”).
Als het aan de linkerkant staat spreekt men van L- (L van links)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Studeer de algemene vorm van een D- aldose, D-ketose, L- aldose en L- ketose

A

// (zie cursus of google)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn diastereoisomeren?

A

Stereoisomeren die geen spiegelbeeld zijn van elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een chiraal atoom?

A

Een atoom dat 4 verschillende groepen rond zich heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe noemen we de vijfringen en zesringen waarin veel pentosen en hexosen in voorkomen?

A

Furanose en pyranose respectievelijk (afkomstig van furaan en pyraan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe gebeurt de ringvorming van de meeste 5C en 6C aldehyden en ketonen.

A

Het CHO of CR’O uiteinde reageert intramoleculair met een OH groep en vormt een ringstructuur waarin het CHO or CRO een H ontvangt van de OH groep en daarom zit er een O ingesloten in de ring. (Zie voorbeeld glucose en fructose in de cursus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe noemt men deze ringstructuren van aldehyden en ketonen in het algemeen structuren?

A

Hemiacetalen en hemiketalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef een voorbeeld van hemiacetalen en hemiketalen

A

alfa-D-glucopyranose (vaak alfa-glucose genoemd) en alfa-D-fructofuranose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom heeft glucose een alfa en een betavorm?

A

Na ringvorming is het C1 atoom asysmmetrisch geworden, dit betekent dat we 2 verschillende vormen hebben. Alfa heeft de OH bovenaan staan, dus aan de kant van de ingesloten O. Beta heeft de OH het verste van de ingesloten O staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Teken Glucose, fructose, galactose en ribose (deze moeten gekend zijn)

A

// (zie google)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe noemt men de reactie die gebeurt wanneer er ringvorming optreedt?

A

Intramoleculaire nucleofiele additie (tussen de hydroxylgroep en de carbonylgroep; OH en CHO resp.)

20
Q

Teken fructopyranose en van fructofuranose

21
Q

Hoe worden glucosebindingen gevormd?

A

Een glucosebinding wordt gevormd door eliminatie van water op de anomere groep (de chirale C): het ene molecule geeft de H uit de OH groep af, het andere geeft de hele OH groep. De 2 moleculen binden dan en delen de overgebleven O.

22
Q

Wat is een mutarotatie?

A

Mutarotatie is een verschijnsel dat optreedt als suikers opgelost worden in water.

23
Q

Wat zijn oligosachariden?

A

Sachariden die uit 2 tot een 10-tal monosachariden bestaan.

24
Q

Hoe noemen we sachariden die uit meer dan een 10-tal monosachariden bestaan?

A

polysachariden

25
Wat zijn de 3 meest voorkomende disachariden? En geef eventueel een synoniem of triviaalnaam.
Sucrose (tafelsuiker/sacharose ) Lactose (melksuiker) Maltose
26
Wat is sucrose?
Een disacharide dat is opgebouwd uit alfa-glucose en beta-fructose met een 1-2 binding
27
Wat is lactose?
Komt voor in melk, bestaat uit beta-galactose met een glycosidebinding met alfa-glucose. Het is via een 1-4 binding
28
Wat is maltose?
2 alfa-glucosemoleculen aan elkaar via een alfa-1-4-verbinding. Deze worden vrijgezet na hydrolyse van zetmeel, maltose kan dan op zijn beurt gekatal
29
Hoe noemt men een polymeer dat enkel bestaat uit 1 soort monosacharide? Wat is het meest voorkomende van dit soort polymeer in dierlijke cellen?
Een homopolymeer; glycogeen.
30
Wat is glycogeen?
De stockageversie van glucose. Het is een zeer groot vertakt polymeer van alfa-1,4-glucosebindingen en alfa-1,6-vertakkingen ongeveer om de 10 glucosemoleculen.
31
Wat is het verschil tussen amylopectine (in zetmeel) en glycogeen?
amylopectine heeft ongeveer elke heeft 30 glucosemoleculen een vertakking. Glycogeen heeft al een vertakking ongeveer elke 10 glucosemoleculen.
32
Wat is de verzamelnaam voor homopolymeren die enkel uit glucose bestaan?
glucanen of glucosiden. Dit is analoog voor andere monomeren (naam -e + ide(n))
33
Wat is cellulose?
Speelt een belangrijke structurele rol in planten. Het is een homopolymeer dat men terugvind in planten. Het bestaat uit beta-1,4-bindingen. Ze vormen lange, rechte ketens die aan elkaar hangen via H-bruggen.
34
Waarom kunnen zoogdieren cellulose niet verteren, en hoe gebeurt het dan dat koeien toch gras kunnen verteren?
Het enzym cellulase wordt niet aangemaakt door zoogdieren. Daarom kunnen we ook niet leven op enkel ruw plantenmateriaal (vb. gras of hout). Koeien kunnen dit wel omdat ze micro-organismen in hun magen hebben die cellulase kunnen produceren.
35
Wat zijn glucosaminoglycanen?
Ze zijn opgebouwd uit polymeren die opgebouwd zijn uit disachariden die een aminosuiker bevatten (glucose-amine of galactose-amine). (enkel kunnen herkennen als een structuur gegeven wordt -> zie slide)
36
Wat zijn proteoglycanen en wat is meestal hun functie?
Glycosaminoglycanen gebonden aan proteïne(n). Hun functie is vaak als smeermiddel of structurele rol in bindweefsels.
37
Wat zijn glycoproteinen?
Koolhydraten gebonden aan proteïnen.
38
Wat is proteine-glycolysatie en waar vind het plaats?
Het binden van oligosachariden aan proteinen via een O-atoom, Ser, Thr of een N-atoom. Dit gebeurt in het ER en nog extra koolhydraten kunnen worden toegevoegd in het Golgi complex.
39
Wat zijn bloedgroepen?
glycoproteinen (soms gekoppel aan lipiden -> glycolipiden)
40
Waarom zijn glycoproteinen zo belangrijk?
Bepaalde proteinen (lectinen) herkennen specifiek deze structuren en daarom
41
In wat komen lectinen voor en wat doen ze eigenlijk?
Het zijn complexe proteinen die voorkomen in zowel planten/dieren als microorganismen. Ze maken interactie met koolhydraten op het celoppervlak. Ze helpen ook om cellen van het immuunsysteem bij wonden of ontstekingen te krijgen
42
Wat zijn C-type lectinen?
Deze zijn afhankelijk van calcium
43
Wat zijn selectinen
een deel van de C-lectinen. Er zijn L,E en P selectinen (wand van Lymfevaten; op het Endothelium; op bloedPlaatjes
44
Hoe kunnen monosachariden en sommige disachariden geoxideerd worden? (hoe zijn ze dus een reducerend reagens?)
De carbonylgroep kan worden omgezet in een carboxylgroep.
45
Waarom doen polysachariden geen redoxreacties?
Er is (/zijn) maar 1 of 2 uiteinde(n) die/(dat) geoxideerd kan worden en dus en hun aandeel is te klein. Dus het gebeurt zelden tot nooit
46
Wat zijn andere toepassingen van koolhydraten?
emulsiestabilisatoren en verdikkingsmiddel: vb - alginaten - gommen - inuline uit chicoreiwortel voor (niet-)voedingstoepassingen - dextranen - xanthaangom Deze kan men uit bepaalde planten of micro-organismen halen. Elk met zijn eigen voor-en-nadelen.