hoofdstuk 2 Flashcards
(79 cards)
1
Q
address, the
A
adres, het
2
Q
car, the
A
auto, de
3
Q
to accompany
A
begeleiden
4
Q
quite
A
best wel
5
Q
to move
A
bewegen
6
Q
blue
A
blauw
7
Q
to stay
A
blijven
8
Q
book, the
A
boek, het
9
Q
to do grocery shopping
A
boodschappen doen
10
Q
neighbour, the
A
buurman, de
11
Q
to thank
A
danken
12
Q
to dance
A
dansen
13
Q
dancing lessons, the
A
dansles, de
14
Q
door, the
A
deur, de
15
Q
to drink
A
drinken
16
Q
egg, the
A
ei ,het
17
Q
terrible, very
A
erg
18
Q
to eat
A
eten
19
Q
to cycle
A
fietsen
20
Q
movie, the
A
film, de
21
Q
soon
A
gauw
22
Q
luck, the / happiness, the
A
geluk, het
23
Q
guitar, the
A
gitaar, de
24
Q
to like to do, please
A
graag
25
hi
ha
26
hobby, the
hobby, de
27
to love
houden van
28
house number, the
huisnummer, het
29
every
ieder
30
everybody
iedereen
31
to jog
joggen
32
postcard, the
kaart, de
33
time, the
keer, de
34
kitchen, the
keuken, de
35
colour, the
kleur, de
36
coffee, the
koffie, de
37
to cook
koken
38
to cost
kosten
39
cold, the
kou, de
40
age, the
leeftijd, de
41
nice, good, tasty
lekker
42
to join
meegaan
43
most of the time
meestal
44
beautiful
mooi
45
tomorrow
morgen
46
mouse, the
muis, de
47
music, the
muziek, de
48
after
na
49
nose, the
neus, de
50
nothing
niets
51
never
nooit
52
number, the
nummer, het
53
us
ons
54
to play the piano
pianospelen
55
postal code, the
postcode, de
56
to travel
reizen
57
to run
rennen
58
to Skype
skypen
59
to play
spelen
60
price, the
tarief, het
61
to play tennis
tennissen
62
to stay at home
thuisblijven
63
time, the
tijd, de
64
this evening, tonight
vanavond
65
this afternoon
vanmiddag
66
a lot, much
veel
67
to find
vinden
68
fish, the
vis, de
69
to fish
vissen
70
to play soccer
voetballen
71
to play volleyball
volleyballen
72
awful
vreselijk
73
free
vrij
74
woman, the
vrouw, de
75
to walk, to hike
wandelen
76
what
wat
77
weekend, the
weekend, het
78
to feel like
zin hebben
79
to swim
zwemmen
