Hoofdstuk 2 Flashcards
(38 cards)
Fasen statische cyclus
- onderzoeksvraag
- data verzamelen
- conclusies trekken
- data analyseren
Causaal verband
Oorzakelijk verband:
een gebeurtenis is het directe gevolg van een andere gebeurtenis
Populatie
Groep waar het onderzoek zich op richt
Steekproef
Deel van de populatie, representatief (goede weergave)
- voldoende groot
- aselect (ieder element even grootte kans)
Respondenten
Deelnemers van de enquête
Variabelen
Kenmerken
- kwalitatief
- kwantitatief
Kwalitatieve variabelen
Kwaliteiten / eigenschappen
Kwantitatieve variabelen
Meetbare gegevens
- discreet (zonder tussenliggende waarde)
- continue (met tussenliggende waarde)
Meetniveaus
- nominaal
- ordinaal
- interval
- ratio
Nominaal meetniveau
• Onderscheid tussen verschillende categorieën.
Ordinaal meetniveau
• Onderscheid tussen verschillende categorieën.
• Ordenining (volgorde, rangen).
Interval meetniveau
• Onderscheid tussen verschillende categorieën.
• Ordenining (volgorde, rangen).
• Gelijke verschillen.
Ratio meetniveau
• Onderscheid tussen verschillende categorieën.
• Ordenining (volgorde, rangen).
• Gelijke verschillen.
• Nulpunt
Populatieproportie
p, gedeelte vd populatie met bepaald kenmerk.
Steekproefproportie
p>, gedeelte vd steekproef met bepaald kenmerk.
Formule p/p>
= Aantal elementen met kenmerk : totaal aantal elementen
Centrummaten
Gemiddelde, mediaan, modus
Gemiddelde
som waarnemingsgetallen : totale frequentie
(gevoelig uitschieters, alle gebruikt)
Mediaan
Het middelste getal wanneer je de getallen in volgorde van grootte zet.
Modus
Getal met de grootste frequentie
(als dat meerdere zijn is er geen modus)
Boxplot
Eerste kwartiel (Q1): mediaan 25%
Mediaan 50%
Derde kwartiel (Q3); mediaan 75%
Spreidingsbreedte
Het verschil tussen het kleinste en grootste waarnemingsgetal.
max - min
Interkwartielafstand
De breedte van de box.
Q3 - Q1
Spreidingsmaat
Drukt de mate van spreiding van de gegevens uit in een getal.
vb: spreidingsbreedte (gevoelig uitschieters) & interkwartielafstand