Hoofdstuk 2 Flashcards

(38 cards)

1
Q

Fasen statische cyclus

A
  • onderzoeksvraag
  • data verzamelen
  • conclusies trekken
  • data analyseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Causaal verband

A

Oorzakelijk verband:
een gebeurtenis is het directe gevolg van een andere gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Populatie

A

Groep waar het onderzoek zich op richt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Steekproef

A

Deel van de populatie, representatief (goede weergave)
- voldoende groot
- aselect (ieder element even grootte kans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Respondenten

A

Deelnemers van de enquête

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Variabelen

A

Kenmerken
- kwalitatief
- kwantitatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kwalitatieve variabelen

A

Kwaliteiten / eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kwantitatieve variabelen

A

Meetbare gegevens
- discreet (zonder tussenliggende waarde)
- continue (met tussenliggende waarde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Meetniveaus

A
  • nominaal
  • ordinaal
  • interval
  • ratio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Nominaal meetniveau

A

• Onderscheid tussen verschillende categorieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ordinaal meetniveau

A

• Onderscheid tussen verschillende categorieën.
• Ordenining (volgorde, rangen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Interval meetniveau

A

• Onderscheid tussen verschillende categorieën.
• Ordenining (volgorde, rangen).
• Gelijke verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ratio meetniveau

A

• Onderscheid tussen verschillende categorieën.
• Ordenining (volgorde, rangen).
• Gelijke verschillen.
• Nulpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Populatieproportie

A

p, gedeelte vd populatie met bepaald kenmerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Steekproefproportie

A

p>, gedeelte vd steekproef met bepaald kenmerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Formule p/p>

A

= Aantal elementen met kenmerk : totaal aantal elementen

17
Q

Centrummaten

A

Gemiddelde, mediaan, modus

18
Q

Gemiddelde

A

som waarnemingsgetallen : totale frequentie
(gevoelig uitschieters, alle gebruikt)

19
Q

Mediaan

A

Het middelste getal wanneer je de getallen in volgorde van grootte zet.

20
Q

Modus

A

Getal met de grootste frequentie
(als dat meerdere zijn is er geen modus)

21
Q

Boxplot

A

Eerste kwartiel (Q1): mediaan 25%
Mediaan 50%
Derde kwartiel (Q3); mediaan 75%

22
Q

Spreidingsbreedte

A

Het verschil tussen het kleinste en grootste waarnemingsgetal.
max - min

23
Q

Interkwartielafstand

A

De breedte van de box.
Q3 - Q1

24
Q

Spreidingsmaat

A

Drukt de mate van spreiding van de gegevens uit in een getal.
vb: spreidingsbreedte (gevoelig uitschieters) & interkwartielafstand

25
Standaardafwijking / standaarddeviatie
Sigma Geeft indruk van de gemiddelde afwijking van de waarnemingsgetallen tot het gemiddelde.
26
Klassen
het indelen in groepen, vb: [10. 20> klassengrenzen: 10 & 20 Klassenbreedte: 20-10=10 Klassenmidden (20+10):2=15
27
Klasse met grootste frequentie
Modale klasse (gemiddelde & mediaan niet precies meer te bereken)
28
Histogram
Diagram met frequentieverdeling met kwantitatieve variable op horizontale as. Staven staan tegen elkaar aan.
29
(relatieve) Frequentiepolygoon
Een lijndiagram, frequenties uitgezet tegen waarnemingsgetallen. Begin- en eindpunt op de horizontale as. Bij klassenindeling stip in midden, anders boven getal.
30
(relatieve) Cumulatieve frequentie
Frequentie van een waarnemingsgetal met alle voorgaande frequenties erbij opgeteld. Cumulatieve frequentiepolygoon: punten boven rechtergrens.
31
Histogram: symmetrische verdeling
Het gemiddelde, de mediaan en modus vallen samen.
32
Uitschieter
Zorgt bij symmetrische verdeling voor een kleiner/ groter gemiddelde, spreiding en standaardafwijking.
33
Histogram: tweetoppige verdeling
twee toppen, meer= meertoppige verdeling
34
Histogram: scheve verdeling
Rechts-scheef: top links Links-scheef: top rechts Modus: top, mediaan, gem staart zorgt voor grote standaardafwijking
35
Histogram: Uniforme verdeling
Elk waarnemingsgetal/ klasse heeft dezelfde frequentie
36
Verdelingskromme
Globale grafiek van de verdeling Modus bij de top, lijn bij de mediaan (scheidt 50%/50%)
37
Cumulatieve verdelingskromme
mediaan bij 50%, steilte geeft hoeveelheid waarnemingsgetallen weer
38
Normale verdeling
Verdelingskromme: normaal kromme gemiddelde: µ 2.5|13.5|34|34|13.5|2.5 µ-2σ |µ-σ | µ | µ+σ| µ+2σ toenemend stijgend\dalend, afnemend stijgend\dalend