hoofdstuk 2 Flashcards

(22 cards)

1
Q

wat is de definitie van groepsnormen

A

De verwachtingen of voorschriften die leven binnen een groep over de wijze waarop men zich tegenover een bepaald object dient op te stellen of te gedragen.

Het kan verband houden met gedrag, gedachten of gevoelens+ kan impliciet of expliciet zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is sociale normering?

A

Het willen komen tot een gemeenschappelijke kijk op de situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Muzafer Sherif experiment auto kinetisch effect

A

Mensen moesten aangeven hoe ver het zich van hun bevond, wanneer ze
individueel waren vormde zich er een individuele norm. Opmerkelijk was dat
wanneer deze mensen dezelfde opdracht in een groep kregen, ze eerst de individuele norm aanhielden, maar na verloop van tijd toch meegingen met de groepsnorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wie heeft de sociale vergelijkingstheorie uitgevonden

A

Festinger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociale vergelijkingstheorie

A

men vergelijkt zichzelf met andere, dit kan positief of negatief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de 3 niveau’s van druk bij groepsnormen (wanneer is er veel of weinig druk)

A
  • gehoorzamen
  • verzoek
  • conformeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gehoorzamen

A

Druk om norm na te leven wordt hoger en wordt een bevel. Twee normen staan tegenover elkaar, die van het individu en die van de gezagvoerder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verzoek

A

Expliciet verzoek om norm na te leven. Bijvoorbeeld verzoek solidair te zijn. Wat is er nodig opdat iemand een verzoek gaat accepteren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

conformeren

A

Opmerken van groepsnorm voldoende om zich aan te passen. Geen uitdrukkelijke vraag, verzoek of bevel richting individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

conformisme

A

de neiging om de eigen opinies, attitudes of gedragingen aan te passen aan wat andere als norm ervaren binnen de groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie deed het experiment over conformisme

A

Asch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar ging het experiment van conformisme over

A

Experiment: 6 personen moeten antwoorden op de simpele vraag ‘welke
lijn is er langer?’ De andere personen geven het foute antwoord en 1
persoon, de proefpersoon zal deze groep waarschijnlijk volgen uit angst
het fouten antwoord te geven hoewel ze eigenlijk iest anders denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de twee soorten sociaal conformisme

A
  • informatieve sociale beïnvloeding
  • normatieve sociale beïnvloeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

informatieve sociale beïnvloeding

A

de aanwezigheid van een groep helpt ons te reageren in onzekere situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

normatieve sociale beïnvloeding

A

we moeten ons hetzelfde gedragen als de groep om niet te worden uitgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

inwerkende factoren voor conformisme

A
  • kenmerken van de groep
  • kenmerken van een situatie
  • kenmerken van de cultuur
  • minderheidsinvloeden
17
Q

kenmerken van de groep

A
  • Grootte v/d groep (met een soort plafondeffect= maximum)
  • Unanimiteit (is die groep niet unaniem, dan zal er sneller een eigen mening naar boven komen.)
  • Groepscohesie (Hoe hard de groep aan elkaar hangt.)
18
Q

kenmerken van de situatie

A
  • Ambiguïteit van de situatie (hoe moeilijker het onderwerp, hoe sneller ze de mening van de rest gaan volgen.)
  • Is de mening publiek of niet. (Meningen die niet aan de hele groep vermeld moeten worden gaan vaak meer eigen zijn.)
  • Thema (als het thema iemand nauw aan het hart ligt, gaan ze sneller hun
    eigen mening uiten.)
  • Focustheorie van het normatieve gedrag –> Verschil tussen:
    • Injunctieve normen (de normen die
      in de groep leven i.v.b.m. hoe je
      je zou moeten gedragen in een
      situatie.)
    • Descriptieve normen (Geeft weer
      hoe de mensen mensen zich
      uiteindelijk gedragen in die
      situatie.)
19
Q

Kenmerken v/d cultuur

A
  • In collectief gerichte culturen is er meer conformisme
  • In Amerika is er een daling van het conformisme zichtbaar.
20
Q

Minderheidsinvloed

A
  • In de geschiendenis hebben minderheden ook de groepsnorm kunnen veranderen.
  • Is moeilijker maar is mogelijk. Wanneer een iemand iets doen, volgen
    andere vaak.
  • Moscovici : Als 1 persoon consistent zijn eigen mening aanhoud, dan
    gaan andere na een tijd met deze persoon mee gaan.
21
Q

2 technieken voor een inwilling van een verzoek

A
  • voet tussen de deur techniek
  • de deur in het gezicht techniek
22
Q

wat is een wederkeringsnorm?

A

ze voelen zich verplicht om op toch een deel van het verzoek in te gaan