hoofdstuk 2 Flashcards
(42 cards)
amerikanisering
het verschijnsel dat op steeds meer plekken in de wereld uitingen van de noord-amerikaanse cultuur te zien zijn
bnp per inwoner
het gemiddelde inkomen per inwoner per jaar
bruto regionaal product
de totale geldwaarde van alle in een regio geproduceerde goederen en dinesten per jaar
clientelisme
informele machtsstructuur waarbij gunsten worden verleend in ruil voor loyalilteit
comperatief kostenvoordeel
het financiele voordeel dat een land behaalt wanneer het een product goedkoper kan produceren dan een ander landc
culturele diffusie
de verspreiding en vermeninging van cultuurelementen, vernieuwingen en ideen
culturele diversiteit
situatie waarin de cultuurelementen binnen een gebied of in de wereld van elkaar verschillen
de-agraisatie
proces waarbij het belang van de landbouw in de werkgelegenheid en als bijdrage aan het bnp afneemt
dictatuur
regeringsvorm waarin 1 persoon of een kleine groep de absolute macht heeft
diversificatie
het minder eenzijdig maken van de economie
energietransitie
de overgang van fossiele energiebronnen naar duurzame energiebronnen
etniciteit
een geheel van sociaal-culturele kenmerken waarvan mensen in een bepaalde groep vinden dat die bij hen horen en die hen onderling verbinden
etnische diversiteit
het naast elkaar bestaan van meerdere etniciteiten in de samenlevinge
exportvalorisatie
bewerking van en waardetoevoeging aan goederen die voor de export bestemd zijn
gated community
stadsdeel dat door een muur of hekwerk afgelsoten is van de openbare ruimte. het stadsdeel kan bestaan uit enkele gebouwen, maar ook een hele wijk omvatten
ginicoefficient
maat om de inkomensongelijkheid in een land te meten
good goverance
goed bestuur met als uitgangspunten, openheid, verantwoording, rechtvaardigheid, bevolkingsparticipatie en overeenstemming
grondbezitverhoudingen
de eigendomsverhouding van grond op het platteland
human development index hdi
samengestelde indicator waarin het bnp per inwoner, de mate van scholing en de levensverwachting meeweegt
importsubsititie
als een land goederen die het eerst importeerde zelf gaat produceren
industralisatie
periode waarin een samenleving voor het inkomen steeds sterker afhankelijk wordt van industrie in plaats van landbouw
informele sector
ongeschoold, slechtbetaald werk in de dienstensector dat niet officieel wordt geregisteerd. mensen betalen geen belasting, maar hebben ook geen recht op uitkeringen
kettingmigratie
vorm van volgmigratie die op gang wordt gebracht doordat eerdere migranten (al dan niet gekleurd) informatie sturen naar achterblijvers
landgrabbing
het verwerven van landbouwgrond in arme landen door kolonisten, (vaak buitenlandse) investeerders en (multinatiionale) bedrijven waarbij de plaatselijke bevolking gedwongen wordt zijn land af te staan