Hoofdstuk 2 begrippen Flashcards

(65 cards)

1
Q

Anterior

A

Vooraan, richting het gezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Posterior

A

Achteraan, richting de rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Superior

A

Boven, richting het hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Inferior

A

Onder, richting de voeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Medial

A

Richting het midden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lateraal

A

Richting de zijkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dorsaal

A

Richting top van het brein of de ruggengraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ventraal

A

Richting de onderkant van het brein of de ruggengraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rostraal

A

Richting de voorkant van het brein of de bovenkant van de ruggengraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

caudaal

A

Richting de achterkant van het brein of de onderkant van de ruggengraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sagitale sectie

A

Van achter naar voor of andersom, verticaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Axiale/horizontale sectie

A

Van achter naar voor of andersom, horizontaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ventrikels

A

4 grote interverbonden cavities in het brein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cerebrale cortex

A

Buitenste laag van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cerebellum

A

Binnenste laag van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Corpus callosum

A

Een tract van witte stof die de twee hersenhelften verbindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gyri

A

Uitsteeksels in het brien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Sulci

A

Groeven in het brein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cytoarchitectuur (brodmann’s gebieden)

A

52 gebieden in het brein gebaseerd op celullaire morfologie en organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Homunculus

A

Een kaart van de oppervlakte van het lichaam in de cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Endocrine systeem

A

Belangrijk voor productie van hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ectoderm

A

Vormt het:
zenuwstelsel
de huid
de lens van het oog
het oor
het haar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

mesoderm

A

Vormt het skelet en de spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Endoderm

A

Vormt het verteringsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
astrocyten
Hersencellen verantwoordelijk voor support, voedingsstoffen en reparaties
26
Microglia
Hersencellen die beschadigde cellen verwijderen
27
Oligodendrocyten
Hersencellen belangrijk voor het produceren van myeline in het CZS
28
Actieve conductie
De pre-synaptische axonen die een signaal doorgeven
29
Passieve conductie
De post-synaptische dendrieten die signalen ontvangen
30
Axon hillock
Een gespecialiseerd deel van de celkern van een neuron die verbindt aan de axon. Deze telt de ontvangen signalen bij elkaar op.
31
Resting membrane potential
Verschil tussen de voltage binnen en buiten de cel met een waarde van -70mV
32
depolarisatie
Minder negatief geladen worden van een cel
33
Voltage gated kanalen
Gaan pas open als het voltage in de cel omhoog gaat
34
Hyperpolarisatie
Negatiever geladen worden van de cel
35
Absolute refractory period
Een periode waarin de mebraan potentiaal de laag is om opnieuw te vuren
36
Relatieve refractory period
Er is meer input nodig, maar als er genoeg is dan kan er wel gevuurd worden
37
Excitatory postsynaptisch potentiaal
Depolariseert het membraan -> Maakt het minder waarschijnlijk om te vuren, door de postsynaptische neuron negatiever te maken
38
Inhibatory postsynaptisch potentiaal
Hyperpolariseert het membraan -> maakt het waarschijnlijker om te vuren, door de postsynaptische neuron positiever te maken
39
Gap junctions
Plekken waar verschillende transmembrane proteïnes in de pre- en postsynaptische neuronen connecten om paden te creeëren die de cytoplasmas van twee neuronen verbinden
40
Spiking rate
Het ritme van reageren relateerd aan de informationele code die door die neuron wordt uitgevoerd
41
Rate coding
Hoe meer actiepotentialen -> hoe intenser het signaal
42
Temporal coding theoriëen
Gaan ervan uit dat het tempo/frequentie van het vuren van neuronen informatie bevat
43
spines
Knobbeltjes aan het uiteinde van dendrieten die informatie ontvangen
44
Axon collaterals
Axonen die signalen naar meerdere cellen kunnen sturen
45
Presynaptisch neuron
Axon maakt verbinding met andere neuronen
46
Postsynaptisch neuron
Andere neuronen maken verbinding met zijn dendrieten
47
Elektrisch gradient
Verschil in lading rond de neuron door kalium wat naar buiten stroomt
48
Elektrochemisch equilibrium
Elektrisch gradient is gelijk aan de concentratiegradient
49
Conditionele neurotransmitters
Brengen alleen een effect teweeg als de vrijlating samenloopt met andere factoren
50
Bloed brein barriere
Barriere tussen het CZS en de bloedvaten om de hersenen als bescherming van door het bloed gedragen middelen en ziekteverwekkers
51
Corticocorticale connecties
Connectie tussen twee corticale regios 1e deel = bron 2e deel = target
52
Thalamocorticale structuur
Input die een oorsprong heeft in een subcorticaal gebied, zoals de thalamus
53
Afferente input
Informatie die wordt opgenomen door neurale circuits
54
Efferente input
Versturen informatie naar andere gebieden
55
nucleus
Bevat cellichamen en hun verbindingen liggen in het brein en ruggenmerg
56
tracts
Gegroepeerde axonen die via associatietracts van de ene regio naar de andere regio lopen, binnen dezelfde hemisfeer
57
commissuren
Tracts die kruisen naar de andere hemisfeer
58
Cerebrospinaal vocht
Behoudt druk op het brein en verminderd schokken Bestaat uit: Proteine Glucose Ionen
59
Retniogeniculostriate of primair visueel pad
Pad vanaf de retina > optische zenuw > laterale geniculate nucleus > primaire visuele cortex
60
Striate cortex
Primaire visuele cortex
61
Autonoom zenuwstelsel
Het autonome zenuwstelsel controleert en coördineert alle automatische functies van je lichaam, bijvoorbeeld hartslag, spijsvertering en ademhaling. Het autonome zenuwstelsel zorgt voor de communicatie tussen je hersenen en je organen.
62
Permeability
In hoeverre een ion door het membraan van ionkanalen door kan dringen
63
Soma
Ander woord voor cellichaam
64
somatotopy
Een map die de lichaamsdelen representeert in de somatosensorische cortex
65
Spike triggering zone
Plek met de hoogste concentratie ionkanalen