Hoofdstuk 2 In de kantine Flashcards
(102 cards)
1
Q
are sitting
A
zitten
2
Q
canteen
A
de kantine
3
Q
seat / place
A
de plaats
4
Q
free
A
vrij
5
Q
yes
A
ja hoor
6
Q
okay / right
A
zo
7
Q
nice / delicious
A
lekker
8
Q
for a long time
A
al lang
9
Q
only
A
pas
10
Q
what
A
welke
11
Q
actually / really
A
eingelijk
12
Q
today
A
vandaag
13
Q
thursday
A
donderdag
14
Q
tomorrow
A
morgen
15
Q
it’s my birthday
A
ik ben jarig zijn
16
Q
how nice
A
hoe leuk
17
Q
so / therefore
A
dus
18
Q
get / receive
A
krijg
19
Q
any
A
nog
20
Q
visit / visitor
A
het bezoek
21
Q
certainly
A
wel
22
Q
any more
A
nog meer
23
Q
any more
A
nog meer
24
Q
as well
A
nog
25
oh
goh
26
parents
de ouders
27
pay a visit
komen op bezoek
28
are doing
doen
29
know
weet
30
about
over
31
want / would like
wil (weten)
32
late
laat
33
should / have to
moeten
34
again
weer
35
Susy has lived in Utrecht for a long time
Woont Susy al lang in Utrecht
36
What day is it in the text
Welke dag is het in de tekst
37
When is Edit's birthday
Wanneer is Edit jarig
38
Does Edit gets a visit
Krijgt Edit bezoek
39
Does Edit have brothers and sisters
Heeft Edit broers en zussen
40
Does Edits' parents come to visit
Komen de ouders van Edit op bezoek
41
Which season is in Indonesie
Welk seizoen is het in Indonesie
42
What time is in the text
Hoe laat is het in de tekst
43
family
het gezin
44
parents
de ouders
45
father
de vader
46
mother
de moeder
47
husband
de man / de echtgenoot
48
wife
de vrouw / de echtgenote
49
child
het kind
50
sister in law
de schoonzus
51
brother in law
de zwager
52
grandfater
de opa
53
Grandmother
de oma
54
Grandchild
het kleinkind
55
uncle
de oom
56
aunt
de tante
57
nephew / cousin
de neef
58
niece / cousin
de nicht
59
he has glasses
Hij heeft een bril
60
Have you lived in Utrecht for a long time
Woon je al lang in Utrecht
61
Will you have a visit
Krijg je nog bezoek
62
Are you parents there on vacation
Zijn je ouders daar op vakantie
63
Question word questions
Vraagwoorvragen
64
Who are you
Wie ben jij
65
Who is younger
wie is younger
66
what is your name
hoe heet jij
67
what time is it
hoe laat is het
68
how many brothers do you have
hoeveel broers heb je
69
where are you from
waar kom je vandaan
70
which country are you from
uit welk land kom je
71
what day is it actually today
welke dag is het eigenlijk vandaag
72
when is it summer in your country
wanneer is het jouw land zomer
73
What time is it
Hoe laat is het
74
11.00
Het is elf uur
75
11.05
het is vijf over elf
76
11.10
het is tien over elf
77
11.15
het is kwart over elf
78
11.20
het is tien voor half zwaalf. / Het is twintig over elf
79
11.25
het is vijf over half twaalf
80
11.30
Het is half twaalf
81
11.35
Het is vijf over half twaalf
82
11.40
Het is toen over half twaalf. / Het is twintig voor twaalf
83
11.45
Het is kwart voor twaalf
84
11.55
Het is vijf voor twaalf
85
11.00-12.00
een uur
86
11.00-11.30
een halfuur
87
11.00 - 11.15
een kwartrier
88
11.00-11.01
een minuut
89
What time is it now
Hoe laat is het nu
90
What time does the lesson start
Hoe laat begint de les
91
What time does the class end
Hoe laat stopt de les
92
What time do we have a break
Hoe laat hebben we pauze
93
What time do you go to the course
Hoe laat ga je naar de cursus
94
The day before yesterday it was tuesday
Eergisteren was het dinsdag
95
Yesterday was wednsday
Gisteren was het woensdag
96
Today is Thursday
Vandaag is het donderdag
97
Tomorrow is Friday
Morgen is het vrijdag
98
The day after tomorrow is Saturday
Overmorgen is het zaterdag
99
What day is today
Welke dag is het vandaag
100
What day is today
Welke dag is het vandaag
101
What day is tomorrow? And the day after tommorow
Welke dag is het morgen? En overmorgen
102
What day was it Yesterday? And the day before yesterday
Welke dag was het gisteren? En eergisteren
