hoofdstuk 2: Kleur Flashcards

(30 cards)

1
Q

Lineair

A

met nadruk op het gebruik van de lijnen in de opbouw van het beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kleurperspectief

A

illusie van ruimtelijkheid aan de hand van verschillende ‘plannen’ met elk een dominante kleurtoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kleurtonaliteit

A

opbouw van kleuren boven elkaar en de effecten daarvan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

picturaliteit

A

in de opbouw van het beeld wordt de nadruk gelegd op de schilderachtige kwaliteit van de kleuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

prisma

A

driehoekige glasconstructie die gebruikt kan worden om licht te breken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

spectrum

A

kleurenband bij ontleding van licht, alle kleuren van de regenboog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

synesthesie

A

vermenging van de zintuigen; een zintuiglijke ervaring die opgewekt wordt door een prikkel van een ander zintuig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verzadiging

A

mate waarin een kleur intensiteit heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kleuren waarnemen (1)

A
  • licht:
    *hoe donkerder het wordt, hoe meer kleur er verdwijnt.
    *zonlicht= alle kleuren
    *Isaac Newton-> dmv prisma dat zonlicht ontbonden kan worden in de kleuren van het spectrum: infrarood, rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet en ultraviolet
    *bij het zien van een regenboog ook die kleuren behalve infrarood en ultraviolet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kleuren waarnemen (2)

A
  • een object:
    *een zwart object absorbeert al het licht en een wit object weerkaatst het.
    *zwart en wit= geen kleuren
    *licht op bladeren van de bomen schijnt-> die objecten een deel van het spectrum absorberen en een deel weerkaatsen= nemen wij de groene kleur waar
    *kleur op schilderij waarnemen-> ontstaat de reflectie door weerkaatsing van het licht op de pigmenten van de verf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kleuren waarnemen (3)

A
  • onze ogen:
    *fotoreceptoren-> kegeltjes en staafjes= kleursensaties waarnemen
    *centrale gezicht= 3 types fotoreceptoren, de kegeltjes= een bepaalde kleurensensatie geven
    *eerste type= gevoelig voor rood licht
    *tweede type= gevoelig voor geelgroen licht
    *derde type= gevoelig voor blauw licht
    *diverse kegeltjes meer of minder stimuleren= alle kleuren waar te nemen
    *omliggende receptoren, de staafjes, lage drempelwaarde voor licht-> kijken in het donker
    *staafjes= nemen geen kleur, maar grijstinten waar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kleurencirkel

A

primaire kleuren:
- rood, geel, blauw, geen enkele vermenging verkregen kunnen worden, maar waarmee wel andere kleuren gemaakt worden
secundaire kleuren:
- twee van de drie primaire kleuren in gelijke hoeveelheden met elkaar te mengen
tertiaire kleuren:
- primaire en secundaire kleuren te mengen

wit, grijs en zwart niet in kleurencirkel= ze kunnen met iedere kleur gecombineerd en gemengd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kleurcontrast

A
  • gebruik van kleur kan perceptie beïnvloeden
  • zeker als we kleuren combineren
  • kleuren kunnen elkaar versterken of verzwakken als we ze in de buurt van elkaar waarnemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kleurcontrast 1

A

warm-koudcontrast:
- warme en koude kleuren
- warme kleuren= zon of vuur, geel, oranje, rood
- koude kleuren= water, ijs of lucht, groen, blauw, paars
- warmte kan versterkt worden door er een koelere kleur naast te plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kleurcontrast 2

A

licht-donkercontrast:
- kleurencirkel: lichte kleuren boven, donkere kleuren beneden
- wit of zwart bij mengen, kleuren donkerder of lichter
- beïnvloedt de helderheid en verzadiging van de kleuren
- Paul Klee= hoe heldere en verzadigde kleuren in contrast staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kleurcontrast 3

A

complementair kleurcontrast:
- iedere kleur heeft een complementaire kleur aan de andere kant
- ze geven een contrast, maar vullen elkaar ook aan
- combinatie zorgt voor een rustgevend, harmoniërend effect
- ook tussenkleuren kunnen elkaars complementaire kleur zijn
-complementaire kleuren naast elkaar zetten= heel sterk contrast

17
Q

kleurcontrast 4

A

kleur-tegen-kleurcontrast:
- kleuren direct, zonder tussentonen, tegen elkaar
- grootste licht-donkercontrast ontstaat tussen zwart en wit
- grootste kleur-tegen-kleurcontrast door de primaire kleuren naast elkaar te plaatsen

18
Q

kleurcontrast 5

A

simultaancontrast:
- simultaan= gelijktijdig
-willekeurige kleur zien, complementaire kleur daarvan virtueel oproepen= simultaancontrast
- helrood vlak veroorzaakt een groen nabeeld door er een tijdje intens naar te staren
- grijs vlak binnen een rood zal naar groen neigen vooral aan de randen
- kleurwaarneming verandert afhankelijk van de omgeving van de kleur

19
Q

kleurcontrast 6

A

kwaliteitscontrast:
- de mate van verzadiging van de kleur
- ongemengde kleuren uit de kleurencirkel zijn het meest verzadigd
- doffe, matte en troebele kleuren contrasteren sterk met felle, heldere en verzadigde kleuren

20
Q

kleurcontrast 7

A

kwantiteitscontrast:
- hoeveelheid
- contrastverschil ontstaat door de kleuren in zeer verschillende hoeveelheden

21
Q

kleurgebruik 1

A

cerebraal kleurgebruik:
- rationeel toegepast
- volgens onze hersenen is de lucht blauw, bakstenen rood en gras groen

22
Q

kleurgebruik 2

A

impressief kleurgebruik:
- kleuren worden weergegeven zoals we ze waarnemen
- de impressionisten gebruikten kleur op die manier

23
Q

kleurgebruik 3

A

expressief kleurgebruik:
- gevoelens uit drukken
- de manier waarop de expressionisten kleur gebruiken

24
Q

kleurgebruik 4

A

symbolisch kleurgebruik:
- elke kleur krijgt betekenis of symbolische waarde
- westerse schilderkunst: een aantal veelvoorkomende toepassingen, rood voor liefde, groen voor hoop, wit voor maagdelijkheid
- binnen cultuur verschillende betekenissen hebben

25
kleurperspectief
ruimtelijke illusie-> landschapsschilderkunst - voorplan, middenplan, achterplan
26
lineair classicisme
- Jacques-Louis David - lijn - scherpe omtreklijn - ratio - soberheid - statisch/ stilstaand - koud
27
picturaal romantiek
- Eugène Delacroix - kleur - losse penseelstreken - chaotisch - emotie - beweging - warm
28
classicisme
- tweede helft 18e eeuw en begin 19e eeuw - de classicisten benaderen kunst rationeel en wetenschappelijk. Die aanpak zorgde voor scherpe, zuivere lijnen en een algemene versobering - Jacques-Louis David
29
Romantiek
- begin 19e eeuw - ontsnappen aan de wereld - typisch romantische thema's waren een vlucht in het verleden, het duistere en de natuur - reizen en rondzwerven waren populaire onderwerpen - losse borstelstreken in intense kleuren - Eugène Delacroix
30
Fauvisme
- zuivere expressie van emotie door felle, hevige kleuren die dominant aanwezig zijn - Parijs 1905 en evolueerde snel in andere nieuwe stijlen in de 20e eeuw zou voortbrengen - Henri Matisse