hoofdstuk 2: Kleur Flashcards
(30 cards)
Lineair
met nadruk op het gebruik van de lijnen in de opbouw van het beeld
kleurperspectief
illusie van ruimtelijkheid aan de hand van verschillende ‘plannen’ met elk een dominante kleurtoon
kleurtonaliteit
opbouw van kleuren boven elkaar en de effecten daarvan
picturaliteit
in de opbouw van het beeld wordt de nadruk gelegd op de schilderachtige kwaliteit van de kleuren
prisma
driehoekige glasconstructie die gebruikt kan worden om licht te breken
spectrum
kleurenband bij ontleding van licht, alle kleuren van de regenboog
synesthesie
vermenging van de zintuigen; een zintuiglijke ervaring die opgewekt wordt door een prikkel van een ander zintuig
verzadiging
mate waarin een kleur intensiteit heeft
kleuren waarnemen (1)
- licht:
*hoe donkerder het wordt, hoe meer kleur er verdwijnt.
*zonlicht= alle kleuren
*Isaac Newton-> dmv prisma dat zonlicht ontbonden kan worden in de kleuren van het spectrum: infrarood, rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet en ultraviolet
*bij het zien van een regenboog ook die kleuren behalve infrarood en ultraviolet
kleuren waarnemen (2)
- een object:
*een zwart object absorbeert al het licht en een wit object weerkaatst het.
*zwart en wit= geen kleuren
*licht op bladeren van de bomen schijnt-> die objecten een deel van het spectrum absorberen en een deel weerkaatsen= nemen wij de groene kleur waar
*kleur op schilderij waarnemen-> ontstaat de reflectie door weerkaatsing van het licht op de pigmenten van de verf
kleuren waarnemen (3)
- onze ogen:
*fotoreceptoren-> kegeltjes en staafjes= kleursensaties waarnemen
*centrale gezicht= 3 types fotoreceptoren, de kegeltjes= een bepaalde kleurensensatie geven
*eerste type= gevoelig voor rood licht
*tweede type= gevoelig voor geelgroen licht
*derde type= gevoelig voor blauw licht
*diverse kegeltjes meer of minder stimuleren= alle kleuren waar te nemen
*omliggende receptoren, de staafjes, lage drempelwaarde voor licht-> kijken in het donker
*staafjes= nemen geen kleur, maar grijstinten waar
kleurencirkel
primaire kleuren:
- rood, geel, blauw, geen enkele vermenging verkregen kunnen worden, maar waarmee wel andere kleuren gemaakt worden
secundaire kleuren:
- twee van de drie primaire kleuren in gelijke hoeveelheden met elkaar te mengen
tertiaire kleuren:
- primaire en secundaire kleuren te mengen
wit, grijs en zwart niet in kleurencirkel= ze kunnen met iedere kleur gecombineerd en gemengd worden
kleurcontrast
- gebruik van kleur kan perceptie beïnvloeden
- zeker als we kleuren combineren
- kleuren kunnen elkaar versterken of verzwakken als we ze in de buurt van elkaar waarnemen
kleurcontrast 1
warm-koudcontrast:
- warme en koude kleuren
- warme kleuren= zon of vuur, geel, oranje, rood
- koude kleuren= water, ijs of lucht, groen, blauw, paars
- warmte kan versterkt worden door er een koelere kleur naast te plaatsen
kleurcontrast 2
licht-donkercontrast:
- kleurencirkel: lichte kleuren boven, donkere kleuren beneden
- wit of zwart bij mengen, kleuren donkerder of lichter
- beïnvloedt de helderheid en verzadiging van de kleuren
- Paul Klee= hoe heldere en verzadigde kleuren in contrast staan
kleurcontrast 3
complementair kleurcontrast:
- iedere kleur heeft een complementaire kleur aan de andere kant
- ze geven een contrast, maar vullen elkaar ook aan
- combinatie zorgt voor een rustgevend, harmoniërend effect
- ook tussenkleuren kunnen elkaars complementaire kleur zijn
-complementaire kleuren naast elkaar zetten= heel sterk contrast
kleurcontrast 4
kleur-tegen-kleurcontrast:
- kleuren direct, zonder tussentonen, tegen elkaar
- grootste licht-donkercontrast ontstaat tussen zwart en wit
- grootste kleur-tegen-kleurcontrast door de primaire kleuren naast elkaar te plaatsen
kleurcontrast 5
simultaancontrast:
- simultaan= gelijktijdig
-willekeurige kleur zien, complementaire kleur daarvan virtueel oproepen= simultaancontrast
- helrood vlak veroorzaakt een groen nabeeld door er een tijdje intens naar te staren
- grijs vlak binnen een rood zal naar groen neigen vooral aan de randen
- kleurwaarneming verandert afhankelijk van de omgeving van de kleur
kleurcontrast 6
kwaliteitscontrast:
- de mate van verzadiging van de kleur
- ongemengde kleuren uit de kleurencirkel zijn het meest verzadigd
- doffe, matte en troebele kleuren contrasteren sterk met felle, heldere en verzadigde kleuren
kleurcontrast 7
kwantiteitscontrast:
- hoeveelheid
- contrastverschil ontstaat door de kleuren in zeer verschillende hoeveelheden
kleurgebruik 1
cerebraal kleurgebruik:
- rationeel toegepast
- volgens onze hersenen is de lucht blauw, bakstenen rood en gras groen
kleurgebruik 2
impressief kleurgebruik:
- kleuren worden weergegeven zoals we ze waarnemen
- de impressionisten gebruikten kleur op die manier
kleurgebruik 3
expressief kleurgebruik:
- gevoelens uit drukken
- de manier waarop de expressionisten kleur gebruiken
kleurgebruik 4
symbolisch kleurgebruik:
- elke kleur krijgt betekenis of symbolische waarde
- westerse schilderkunst: een aantal veelvoorkomende toepassingen, rood voor liefde, groen voor hoop, wit voor maagdelijkheid
- binnen cultuur verschillende betekenissen hebben