Hoofdstuk 2 (van De Bergen Naar De Zee) Flashcards

1
Q

kenmerken jonge bergen

A

zijn hoog, steile hellingen, spitse bergtoppen en diepe dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerken oud gebergte

A

flauwe hellingen, afgeronde bergtoppen en ze zijn veel lager, minder diepe dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kenmerken van oud gebergte de oorzaak

A

exogene krachten:
slijten de harde gesteenten van de bergen langzaam af
rotsblokken verbrokkelen tot grind
grind vergruist tot zand en klei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenmerk verwering

A

afgebroken gesteente blijft ter plekke liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat gebeurt er met erosie en verwering?

A

Hoe langer ze op een gebied hebben ingewerkt, hoe vlakker en lager het gebied word
In de loop van miljoenen jaren worden de bergen door verwering en erosie steeds minder steil en worden dalen steeds breder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat gebeurt er na sedimentatie?

A

Als de gletsjers, rivieren, zee, of de wind het meegevoerde materiaal ergens neerleggen dan word het landschap weer opgebouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de Alpen?

A

hoogste gebergte in Europa
vroeger: tropische zee
Daarom: dikke laag sedimentgesteente (zand, planten-en dierenresten, resten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kalksteen

A

veranderd door hoge druk en temperatuur in miljoenen jaren in marmer
(Metamorf gesteente)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vorstverwering

A

1 water dat in spleten van gesteente is gezakt, bevriest.
2 door de bevriezing zet het water een beetje uit
3 de spleten worden steeds groter
4 er brokkelen stukjes steen af (=verwering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

chemische verwering

A

Mineralen reageren met zuurstof of water
Voorbeeld: kalk gesteente
dat lost op in zuur grond of regenwater
Er ontstaan dan bijzondere vormen in het kalklandschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

karst

A

alle landschap vormen die te maken hebben met het oplossen van kalk in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er met de dal als er erosie is?

A

de V-dal verandert in U-dal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de Rijn een soort rivier?

A

gemengde rivier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

in de bovenloop van de Rijn

A

hoge stroomsnelheid
Veel erosie
diepe V-dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe en waar ontstaan watervallen?

A

Op de plek waar hard gesteente overgaat in
zacht gesteente:
1 slijt het zachte gesteente weg door het water.
2 het harde gesteente blijft liggen.
3 er ontstaat een overhangende rots.
4 hier stort het water naar beneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

boven-rijnse laagvlakte

A

miljoenen jaren geleden ontstaan toen een deel van de aardkorst naar beneden zakte = slenk (de laagvlakte)
- aan weerskanten liggen hoger gelegen gebieden (horsten)
De Rijn is hier goed bevaarbaar

17
Q

hoe ontstaan meanders?

A

in de buitenbocht stroomt water snel dus er is daar erosie
De oever kalft af dus de bocht word groter
In de binnenbocht stroomt water langzamer
Hier word materiaal afgezet dus daar groeit de oever aan

18
Q

midden-Rijn

A

Tussen Bingen en Bonn moet de middenloop van de Rijn door gebergten.
oa de Hunsrück, de Eifel, de Taunus
rivier zoekt zwakke plekken in het gesteente
Veel afbuigingen, smaller en dieper

19
Q

benedenloop van de Rijn: dicht bij de monding

A

erg klein verhang
veel sedimentatie
door veel sedimentatie raakten er veel rivierbeddingen verstopt

20
Q

delta

A

vlak, vruchtbaar, dichtbevolkt
Grote kans op overstromingen

21
Q

overstromingen

A

Door verstening in het stroomgebied van de Rijn kan er minder water de bodem inzakken:
minder infiltratie: meer en steeds sneller overtollig water in de Rijn.

22
Q

in de beneden loop van de rijn

A

lage stroomsnelheid
breed en vlak dal
Meanders

23
Q

stroomsnelheid meanders

A

hoger in de buitenbocht: breedte-erosie
lager in de binnenbocht: sedimentatie
Na verloop van tijd: hoefijzer meer

24
Q

3 factoren die bepaald de kracht en hoogte van een golf

A

de kracht van de wind: hoe sterker de wind des de hoger de golf
De periode die de wind draait: hoe langer de wind waait des te hoger en krachtiger de wind is
De afstand die de golven hebben afgelegd: hoe langer de afstand hoe hoger de kracht hij is

25
Q

wat gebeurt er na de branding?

A

de kracht van de terugstroom bepaald dat de kust word:
Opgebouwd: zwakke terugstroom
Afgebroken: sterke terugstroom

26
Q

4 sferen

A

atmosfeer
Lithosfeer (buitenste deel van de aarde)(aardkorst)
Hydrosfeer
Biosfeer
(Je kunt de 4 sferen niet los elkaar zien)(geofactoren)

27
Q

Hoe ontstaat en wat is een delta?

A

Is een vertakte riviermonding waarbij de rivier door verstopping (afzettingen) van de rivierloop telkens een nieuwe weg zoekt naar de zee