hoofdstuk 3 Flashcards

(38 cards)

1
Q

kernconcept sociale ongelijkheid

A

verschillen… consequenties hebben voor hun maatschappelijkepositie en leiden tot een ongelijke … waardering…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

discriminatie

A

ongelijke behandeling in gelijke gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

economische hulpbronnen

A

ongelijke verdeling van verschillen in kennis, inkomen en vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociale hulpbronnen

A

ongelijke verdeling van contacten met andere mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

symbolische hulpbronnen

A

ongelijke verdeling van expertise, talenten, functie status en aanzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

politieke hulpbronnen

A

ongelijke verdeling van mensen met meer macht in de politiek en samenleving en mensen met minder macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sociale stratificatie / sociale lagen

A

de verdeling van de maatschappij in groepen waartussen sociale ongelijkheid bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

maatschappelijke ladder

A

indeling waarbij mensen met meer bezit of status hoger staan dan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beroepspresitgeladder

A

als mensen vergeleken worden op basis van de status van een beroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

positietoewijzing

A

mensen worden een bepaalde positie aangewezen (bijna geen invloed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

positieverwerving

A

mensen verkrijgen een maatschappelijke positie door hun eigen bijdrage (wel invloed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gesloten samenleving

A

nauwelijks sprake van sociale mobiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

open samenleving

A

meer kans om sociaal mobiel te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verzorgingsstaat

A

een geheel van geschreven en ongeschreven regels om gedrag te reguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

collectieve goederen

A

non exculsief, iedereen kan er van profiteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

private goederen

A

goederen waarvoor mensen moeten betalen

17
Q

kernconcept macht

A

macht: vermogenom hulpbronnenin te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden vananderentebeperkenoftevergroten.

18
Q

actor

A

groep of persoon die betrokken is bij maatschappelijle vraagstukken

19
Q

affectieve machtsbronnen

A

invloed op grond van gevoel of emoties

20
Q

cognitieve machtsbronnen

A

invloed op basis van kennis

21
Q

economische machtsbronnen

A

invloed op basis van geld of het bezit van schaarse goederen

22
Q

politieke machtsbronnen

A

invloed van de overheid of politieke machtsdragers

23
Q

formele macht

A

vastgesteld in regels of wetten

24
Q

informele macht

A

de macht die niet officieel vastgelegd is

25
collectieve actie
als mensen samenwerken om een collectief goed te realiseren
26
het dillema van de collectieve actie
de keuze of mensen wel of niet mee doen met de collectieve actie
27
free riders
actoren die wel profiteren van het collectieve goed maar er niet aan bijdragen
28
kernconcept gezag
gezag: macht die als legitiem beschouwd wordt.
29
kernconcept samenwerking
samenwerking: proces waarin (actoren) relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel.
30
kernconcept conflict
conflict: situatie waarin (actoren) elkaar tegenwerken … eigen doel….
31
drie voorwaarden om samen te kunnen werken
- compromisebereidheid - onderling vertrouwen - wederzijdse acceptatie
32
marx
ongelijke materiele verschillen tussen de bezittende en de bezitloze klasse
33
huntington
maatschappelijke conflicten hun oorsprong ook kunnen hebben in uiteenlopende sociale en culturele verschillen
34
manifeste
duidelijk zichtbare en redelijk spectaculaire politieke conflicten
35
latente
de conflicten die minder duidelijk zichtbaar zijn
36
sociale mobalitiet
het stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder
37
economisch kapitaal
(financieel) bezit of een hoog inkomen
38
sociaal kapitaal
connecties, netwerken en de mate van respect die mensen genieten