Hoofdstuk 3 Flashcards

(28 cards)

1
Q

wijk

A

Deel van een stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoogbouw

A

Gebouw met vijf of meer verdiepingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

laagbouw

A

Gebouw met vier of minder verdiepingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welvaart

A

Genoeg geld hebben en goed kunnen voorzien in de basisbehoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

koopwoning

A

Woning die eigendom is van de bewoner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

huurwoning

A

Woning die geen eigendom is van de bewoner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

woningbouwcorporatie

A

Stichting die opgericht is om betaalbare huurwoningen te bouwen en te onderhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

WOZ-waarde

A

Waarde van een gebouw op basis waarvan de gemeente bepaalt hoeveel belasting iemand moet betalen volgens de Wet Ontroerende Zaakbelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bebouwingsdichtheid

A

Aantal gebouwen per km2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

groenvoorziening

A

Parken en plantsoenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

autodichtheid

A

Aantal auto’s per km2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welzijn

A

Mate waarin iemand zich gezond, veilig, gelukkig en verbonden voelt met andere mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leefbaarheid

A

Geschiktheid van een wijk om er goed te leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

opleidingsniveau

A

De hoogste vorm van onderwijs die iemand heeft afgemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

structurele werkloosheid

A

Blijvende werkloosheid doordat een bepaald soort werk verdwijnt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

integratie

A

Mate waarin verschillende groepen mensen actief meedoen aan de samenleving

17
Q

sociale cohesie/samenhang

A

De verbondenheid die mensen in een wijk of dorp met elkaar voelen door gezamenlijke activiteiten en gesprekken

18
Q

sociale onveiligheid

A

Sfeer van onveiligheid in een gebied die wordt veroorzaakt door asociaal of crimineel gedrag

19
Q

achterstandswijk

A

Woonwijk met slechte leefbaarheid en sociale problemen, zoals structurele werkloosheid

20
Q

minimumloon

A

Het loon dat een werknemer volgens de wet minstens moet verdienen

21
Q

bestemmingsplan

A

Plan van de gemeente over het gebruik van de ruimte

22
Q

renovatie

A

Het opknappen van verouderde woningen

23
Q

sanering

A

Het verbeteren van een wijk door sloop en nieuwbouw of het geven van een nieuwe functie aan oude gebouwen

24
Q

armoedebeleid

A

Gemeentelijk beleid voor de vermindering van armoede bij de inwoners

25
stedelijke vernieuwing
Verbetering van woningen en de woonomgeving, en de organisatie van projecten om de leefbaarheid te verhogen
26
besteedbaar inkomen
Het inkomen dat iemand overhoudt na de betaling van belastingen en premies
27
beroepsbevolking
Iedereen die werk heeft of werk zoekt
28
vergrijzing
Stijging van het percentage mensen boven de 65 jaar