hoofdstuk 3 begrippen Flashcards

(60 cards)

1
Q

engram

A

gelokaliseerd geheugenspoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

fysiologische hypothese van geheugen

A

wat waargenomen wordt, laat een fysiologisch spoor na dat zich eerst consolideert maar vervalt door metabolische processen in onze hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

theoretisch principe van Mass Action

A

cortex werkt als een geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

theoretisch principe van Equipotentiality

A

bij hersenschede in bepaalde gebieden nemen andere gebieden hun functie over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

homunculus

A

afbeelding van gevoeligheden op verschillende plaatsen van het lichaam op verschillende stukjes van de somatosensorische cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hebbian learning

A

als twee neuronen herhaaldelijk tegelijkertijd actief zijn, wordt de synaptische verbinding tussen hun sterken, wat leidt tot effectievere communicatie tussen deze neuronen
= “cells that fire together, wire together”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cell assembly

A

groep neuronen die vaak samen actief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

reverberating cell-assemblies

A

Netwerken van neuronen die al samen actief geweest zijn.Het
vuren van neuronen in een “cell-assembly” kan blijven doorgaan na het verdwijnen van de ontlokkende gebeurtenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

schema

A

een samenvattende geheugenrepresentatie van alles wat bij een bepaalde scene of gebeurtenis hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

iconisch geheugen

A

voor visuele modaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

echoisch geheugen

A

voor auditieve modaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het modaal model van geheugen

A

gepostuleerd door Atkinson en Shiffrin in 1968
- geheugen kan worden verdeeld in 3 stadia; sensoriele register, kortetermijngeheugen (KTG), langetermijngeheugen (LTG)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sensorieel register

A

Capaciteit = alles in het perceptueel veld
Duur = Heel kort
Aard = veridicaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Veridicaal

A

het is een getrouwe weergave van de zintuiglijke prikkels die op dat moment worden waargenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

maintenance rehearsal

A

Informatie blijven herhalen - informatie actief houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

elaborate rehearsal

A

informatie blijven herhalen totdat het naar het LTG wordt overgezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

coding

A

nieuwe informatie in verband brengen met reeds gekende zaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

primair geheugen

A

inhoud van het bewustzijn, informatie inactieve, bruikbare toestand (te vergelijken met KTG).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

secundair geheugen

A

informatie in niet-actieve toestand, sluimerend aanwezig maa rtijdelijk niet geactiveerd voor cognitief gebruik (te vergelijken met LTG).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verval vs. interferentie

A

verval:
* in LTG
* traag
* niet herhaald, gebruikt
* vergeten materiaal is niet weg

interferentie:
* in KTG
* snel
* tussenkomst ander materiaal
* vergeten materiaal is weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

capaciteit van geheugen

A

het maximale aantal items of hoeveelheid informatie dat een bepaald geheugensysteem kan vasthouden of opslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Seriële-positie effect

A

Items die vooraan of achteraan in een lijst staan worden beter onthouden dan de items in het midden van ene lijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Primacy-effect

A

de eerste items uit een lijst worden goed onthouden
= KTG is nog niet overbelast en kan de juiste controleprocessen invoeren om de items naar het LTG over te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Recency-effect

A

de laatste items uit een lijst worden goed onthouden
= de items zij nog aanwezig in het KTG op het moment dat ze opgeroepen moeten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Retrograde amnesie
alles weg van voor het ongeval
26
anterograde amnesie
niks meer kunnen onthouden na het ongeval Vorm 1: KTG verstoord Vorm 2: verstoring van informatieoverdracth van KTG naar LTG
27
retentie-interval
=interval tussen het encoderen en oproepen
28
werkgeheugen
bevat meerdere componenten: 1. Central executive 2. Phonological loop 3. Visuo-spatial sketchpad 4. Episodic buffer
29
WG vs. KTG
**KTG:** Opslagstation voor informatie op weg naar het LTG. **WG:** Actief houden van informatie die nodig is bij de uitvoering van allerlei cognitieve taken
30
Central executive
* Verantwoordelijk voor de werking van de “slave systems”. Het bepaalt aan welke informatie aandacht moet worden besteed. * Verdeelt en wijst taken toe aan de andere subsystemen.
31
phonological loop
Kan verder worden verdeeld in “Articulatory control system” (=inner voice) en “phonological store” (=inner ear).
32
Episodic buffer
* Een soort “back-up store” dat verschillende soorten informatie bijhoudt en combineert. * Geconnecteerd aan Central executive.
33
levels of processing theory
1. Basisassumptie 1: Geheugen is een nevenproduct van informatiewerking (waarnemen en begrijpen) 2. Basisassumptie 2: Iets onthouden hangt af van de diepte van encodering. (deep and shallow processing)
34
deep processing
semantische verwerking
35
shallow processing
niet-semantische verwerking
36
spacing effect
Spreiding van leerbeurten in tijd
37
massed practice
reeks van woorden een keer grondig vanbuiten leren zodat je die allemaal kan reproduceren
38
distributed practice
reeks van woorden vanbuiten leren met inspanningen verspreidt over meerdere dagen
39
elaboratie
Mate van uitwerking, relateren van nieuwe items aan reeds opgeslagen kennis in geheugen
40
distinctiviteit
Mate waarin gecodeerde informatie te onthouden item specifieert
41
Methode van loci
In leerfase aan te leren items associëren met bepaalde plaatsen in bekende omgeving, bij oproepen die plaatsen mentaal doorlopen
42
episodisch geheugen
Opslag van informatie over specifieke gebeurtenissen, spatiaal en temporeel
43
semantisch geheugen
algemene kennis, niet onthouden waar en wanneer opgedaan
44
Netwerkmodellen
Kennis semantisch geheugen gestockeerd in vorm van concepten en relaties tussen die concepten
45
Kenmerkmodellen
Kennis semantisch geheugen in vorm van concepten die opgelijst zijn, zonder enige vorm van verdere structuur
46
Teachable Language Comprehender (TLC)
= netwerkmodel * Kennis opgeslagen in hiërarchisch netwerk met meest algemene kennis bovenaan en specifieke kennis beneden * Eigenschappen van concepten op hoogst mogelijke niveau in de hiërarchie gestockeerd; cognitieve zuinigheid
47
Categoriegrootte-effect
grotere categorieën vergen langere zoektijden
48
Spreading Activation Model (SAM)
= netwerkmodel * Netwerk van concepten maar geen hiërarchie * Verschillende semantische afstanden a.d.h.v. associaties van verschillende lengtes
49
Feature-set theory
= kenmerkmodel * Kennis gerepresenteerd als verzameling kenmerken * definierende kenmerken en karakteristieke kenmerken
50
Definiërende kenmerken
hieraan moet essentieel voldaan zijn om in een bepaalde categorie te horen
51
Karakteristieke kenmerken
Komen meestal voor in bepaalde categorie maar niet essentieel
52
Propositioneel netwerkmodel
In dit model wordt informatie opgeslagen in de vorm van proposities, wat eenvoudige eenheden van kennis zijn die bestaan uit een onderwerp, predicaat en object.
53
False memories
We menen ons iets te herinneren dat niet heeft plaatsgevonden
54
Weapon focus
vernauwing van aandacht door stress
55
Flashbulb memories
* Heel gedetailleerde herinneringen van emotioneel geladen momenten * Filtsherinneringen * Het ganse gebeuren wordt onder een ‘spotlight’ gebracht * Geheugenspoor veel dieper doordrongen
56
Imagination inflation
inflatie van foutieve herinneringen door inbeelding
57
congruïteitseffect
je kan ja-zinnen beter onthouden dan nee-zinnen (je kan meer elementen relateren aan kennis reeds in geheugen)
58
distinctiviteitshypothese
Stelt dat het onthouden van informatie wordt bevorderd wanneer deze informatie uniek, verschillend of onderscheidend is in vergelijking met andere informatie in het geheugen
59
generatie-effect
Verwijst naar het fenomeen waarbij mensen informatie beter onthouden wanneer ze zelf actief betrokken zijn bij het genereren van die informatie in plaats van deze passief te ontvangen
60