Hoofdstuk 3 Het Gezinsbudget Flashcards

(20 cards)

1
Q

CAW

A

Het Centrum Algemeen Welzijnwerk helpt mensen met al hun vragen en problemen die te maken hebben met welzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

budgetteren

A

een gezin moet hun inkomsten en uitgaven plannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

inkomsten

A

geld dat je krijgt of verdiend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

inkomsten uit vermogen

A

inkomsten die je ontvangt door onder andere opbrengsten uit spaargeld en ontvangen van huurgelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

leefloon

A

je ontvangt van het OCMW een leefloon als je op eigen benen staat en geen of bijna geen inkomsten hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

lenen

A

een bedrag dat je gebruikt van iemand maar het achteraf wel terug betaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

OCMW

A

een OCMW ( Openbaar Centrum Maatschappelijke Welzijn) verzekert een aantal maatschappelijke dienstverleningen en zorgt zo voor het welzijn van iedere burger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

onvoorziene uitgaven

A

uitgaven die je moeilijk of niet kan plannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rente

A

is de vergoeding die het gezin moet betalen als het geld heeft geleend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

schuld

A

wanneer je nog geld moet betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sociale vergoedingen

A

als je niet kan werken zal de overheid je steunen met een sociale vergoeding (bv: pensioen, groeipakket, werkloosheidvergoeding,…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sparen

A

geld opzij zetten om later te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

toevallige inkomsten

A

inkomsten die maar af en toe voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uitgaven

A

geld dat je uitgeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uitgaven op korte termijn

A

je betaalt in 1 keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uitgaven op lange termijn

A

je betaalt in stukjes

16
Q

variabele uitgaven

A

uitgaven waarvan het bedrag niet vast is

17
Q

vaste uitgaven

A

die uitgaven wordt vaak herhaald

18
Q

voorziene uitgaven

A

uitgaven die je kan plannen

19
Q

inkomsten uit arbeid

A

geld dat je krijgt door te werken